ECLI:NL:RVS:2025:5117

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
202406286/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep in asielzaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Zeven, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 september 2024. De verzoeker heeft echter het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister, door de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen, de proceskosten moet vergoeden. De minister had de aanvraag op 11 september 2025 ingewilligd, maar de beslistermijn was overschreden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister in dit geval aansprakelijk is voor de proceskosten, ondanks dat de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn niet is vastgesteld.

De Afdeling heeft besloten dat de minister de proceskosten moet vergoeden tot een bedrag van € 453,50, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 oktober 2025.

Uitspraak

202406286/1/V1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)).
Procesverloop
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Zeven, advocaat in Amsterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 september 2024, NL24.30877.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de minister te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
Het verzoek om proceskostenveroordeling
1.       Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan een appellant is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door haar toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       De Afdeling heeft in haar uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22 en WBV 2023/3, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in haar uitspraak van 8 november 2023, die gaan over WBV 2022/22. De Afdeling moet hierover nog einduitspraak doen. Het Hof heeft nog geen antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in de verwijzingsuitspraak van 10 juli 2024. Nadat de Afdeling einduitspraak doet in de verwijzingszaak die gaat over WBV 2022/22 zal zij bezien of verdere aanhouding van zaken die vallen onder WBV 2023/3 nodig is, vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2219, onder 1 en 2.
3.       Het voorgaande heeft geen invloed op de vraag of verzoeker zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister bij besluit van 11 september 2025 de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd. Verzoeker heeft die aanvraag op 14 juli 2023 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
4.       Het verzoek wordt toegewezen. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 11 september 2025
5.       De minister is in het besluit van 11 september 2025 geheel aan de aanvraag van verzoeker tegemoetgekomen. Verzoeker heeft niet laten weten het niet eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij verzoeker in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025
1028