ECLI:NL:RVS:2025:5069

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202405852/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek geluidsoverlast Windpark Netterden-Azewijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 22 augustus 2024 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] woont nabij het Windpark Netterden-Azewijn en heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek verzocht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van de windturbines. Het college heeft dit verzoek op 26 januari 2023 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte, dat op 2 oktober 2023 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de normen in artikel 3.15d van het Activiteitenbesluit in de praktijk nooit worden overschreden, wat volgens hem betekent dat handhaving nooit succesvol kan zijn. Hij stelt dat de toepassing van deze normen onevenredig voor hem uitpakt en dat er op grond van het evenredigheidsbeginsel en artikel 8 van het EVRM handhavend moet worden opgetreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het betoog van [appellant] niet slaagt, omdat handhaving niet kan plaatsvinden op basis van een norm die op dat moment wettelijk was toegestaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405852/1/R4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Netterden, gemeente Oude IJsselstreek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 augustus 2024 in zaak nr. 23/6600 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van het Windpark Netterden-Azewijn aan de Papenkampseweg in Netterden afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door Y.M.G. Nijenhuis en N.J.J.G. Boessenkool, zijn verschenen.
Overwegingen
Vooraf
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit is gedaan op 19 september 2022. Dat betekent dat in dit geval het Activiteitenbesluit, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont op het adres [locatie] in Netterden. In de buurt van zijn woning ligt het Windpark Netterden-Azewijn aan de Papenkampseweg in Netterden. [appellant] ervaart geluidsoverlast, met name in de nacht, van de windturbines en heeft het college gevraagd om hiertegen handhavend op te treden.
3.       Bij besluit van 26 januari 2023 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellant] afgewezen. Uit dat besluit volgt dat het college heeft beoordeeld of wordt voldaan aan de normen van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen. Bij besluit op bezwaar van 2 oktober 2023 heeft het college dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar in stand gelaten.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de normen in artikel 3.15d van het Activiteitenbesluit er toe leiden dat die normen in de praktijk nooit worden overschreden, vanwege de keuze van de wetgever voor een jaargemiddelde norm. Op die manier kan een verzoek om handhaving nooit tot succes leiden. [appellant] vindt dat de toepassing van de normen in artikel 3.15d van het Activiteitenbesluit voor hem onevenredig uitpakt. Hij wil dat de Afdeling op grond van het evenredigheidsbeginsel en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) toch tot het oordeel komt dat handhavend moet worden opgetreden tegen de overlast die hij ervaart van de windturbines.
4.1.    Het betoog van [appellant] komt er op neer dat, ook al wordt voldaan aan de normen in artikel 3.15d, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, er toch moet worden gehandhaafd, omdat niet handhavend optreden onevenredig voor hem uitpakt. Deze invulling van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zou meebrengen dat een overtreding wordt aangenomen zonder dat dat voortvloeit uit de wettelijke voorschriften zoals die golden ten tijde van de gedraging. Ook zou deze invulling meebrengen dat in een handhavingsbesluit verdergaande maatregelen kunnen worden gevergd dan tevoren kenbaar uit de wettelijke voorschriften voortvloeiden. Een dergelijk invulling van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zou naar het oordeel van de Afdeling op onaanvaardbare wijze in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid en het legaliteitsbeginsel, zoals dat voor handhaving ook in artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd. De Afdeling ziet daarom geen ruimte voor de door [appellant] gewenste invulling van het evenredigheidsbeginsel.
Overigens heeft de Afdeling onder andere in de uitspraak 25 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2855, (r.o. 24 en 24.1) overwogen dat het feit dat het bij een normstelling van dB Lden en dB Lnight om jaargemiddelde dosismaten gaat, niet maakt dat daarmee onvoldoende bescherming tegen geluid wordt geboden. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433, r.o. 22.3.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
4.2.    Wat betreft het beroep van [appellant] op artikel 8 van het EVRM, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder het recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Een beroep op artikel 8 van het EVRM kan er echter niet toe leiden dat handhavend moet worden opgetreden vanwege een gedraging die op dat moment volgens de wet was toegestaan. Zoals hiervoor al onder 4.1 is uiteengezet, zou dat immers leiden tot onaanvaardbare strijd met het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4723, onder 12.4.1.1 en 12.4.2.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Conclusie en slot
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
954-776