202402904/1/V1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 april 2024 in zaken nrs. NL24.5696, NL24.6612 en NL24.6619 in het geding tussen:
[appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3],
en
de minister.
Procesverloop
Bij ‘kennisgevingen gewijzigde identiteitsgegevens’ (hierna: de kennisgevingen) van 28 juli 2023, 28 september 2023 en 5 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel laten weten de geboortedata van betrokkenen te hebben gewijzigd.
Bij besluiten van 7 februari 2024 en 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris de daartegen door betrokkenen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2024 heeft de rechtbank de daartegen door betrokkenen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen, vertegenwoordigd door mr. E.C. Kaptein, advocaat in Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. In haar enige grief klaagt de minister over het oordeel van de rechtbank dat de kennisgevingen feitelijke handelingen zijn als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2. In de uitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5256, onder 4 tot en met 6, heeft de Afdeling geoordeeld dat de kennisgeving een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar het ter voorbereiding dient van het besluit op de asielaanvraag. Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een dergelijk besluit niet appellabel, tenzij het een vreemdeling rechtstreeks in zijn belang treft. Daar is hier geen sprake van. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de kennisgevingen appellabel zijn. De minister heeft de bezwaren tegen de kennisgevingen daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De grief slaagt. Incidenteel hoger beroep
3. Het incidenteel hoger beroep leidt, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van 18 december 2024, niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie hoger beroepen
4. Het hoger beroep is gegrond. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De beroepen zijn alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 april 2024 in zaken nrs. NL24.5696, NL24.6612 en NL24.6619;
IV. verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
282-1046