202405172/2/R2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend en gevestigd in Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Helmondseweg 41 (Malthezer Hoeve), Aarle-Rixtel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen, de raad en Cedrus Vastgoed B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2025, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat in Tilburg, [persoon A]] en [persoon B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat in Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Cedrus Vastgoed, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven, en [persoon C], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Helmondseweg 41 (Malthezer Hoeve). Beoogd is om de bestaande villawoning uit te breiden en te renoveren. Ook is beoogd om op het perceel maximaal 36 woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens te realiseren in vier boerderijvolumes. De collectieve voorzieningen worden ondergebracht in de bestaande villawoning. Omdat het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" slechts één woning op het perceel toestaat, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische mogelijkheden voor de beoogde herontwikkeling van de Malthezer Hoeve.
[verzoeker] en anderen wonen en exploiteren een tuinbouwbedrijf op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Aarle-Rixtel. De bedrijfslocatie aan de Helmondseweg grenst direct aan het plangebied. De bedrijfslocatie aan de Bosscheweg ligt op korte afstand van het plangebied. Op beide bedrijfslocaties wordt gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet met het bestemmingsplan verenigen. Zij vrezen voor belemmeringen in de bedrijfsvoering van hun tuinbouwbedrijf als gevolg van de met het plan voorziene woningen op korte afstand van hun bedrijfslocaties en verzoeken om schorsing van het plan.
Cedrus Vastgoed is de eigenaar van het perceel en de initiatiefnemer van de beoogde herontwikkeling.
4. Voor het uitbreiden en renoveren van de bestaande woning en het bouwen van twee schuren en 36 woningen is inmiddels bij besluit van 3 juli 2025 een omgevingsvergunning verleend. [verzoeker] en anderen hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestemmingsplan te schorsen, om te voorkomen dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor het besluit op hun bezwaar tegen de omgevingsvergunning. In zoverre bestaat spoedeisend belang.
Beoordeling van het verzoek
-Gewasbeschermingsmiddelen
5. De belangrijkste beroepsgrond van [verzoeker] en anderen tegen het plan is, samengevat weergegeven, dat volgens hen niet verzekerd is dat binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de bedrijfslocaties, en dat daarom belemmeringen in de bedrijfsvoering van hun tuinbouwbedrijf niet is uitgesloten.
5.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk die afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt, die is gebaseerd op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855). 5.2. In de verbeelding van het voorliggende plan is te zien dat de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden in het midden van het perceel Helmondseweg 41. De gronden op het perceel rondom de woonbestemming hebben in de verbeelding de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Natuur". Het gebruik van deze gronden met de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Natuur" als tuin is volgens de raad niet toegestaan en ook niet beoogd. De raad wijst erop dat het plan voor de nieuwe woningen die geen individuele tuinen hebben, voorziet in een gezamenlijke buitenruimte op de binnenplaats tussen de woongebouwen in.
5.3. In de verbeelding is te zien dat de bedrijfslocatie van [verzoeker] en anderen aan de [locatie 2] op ongeveer 40 m van het plangebied ligt. In het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft dat perceel de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf". De kortste afstand van de gronden met deze bestemming tot de gronden met de bestemming "Wonen" op het perceel Helmondseweg 41 is ruim 90 m.
In de verbeelding is verder te zien dat de bedrijfslocatie van [verzoeker] en anderen aan de [locatie 1] direct aan het plangebied grenst. In het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft dat perceel de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" en de aanduiding "glastuinbouw". In de verbeelding van het voorliggende plan is te zien dat de kortste afstand van deze bestemming tot de bestemming "Wonen" op het perceel Helmondseweg 41 ongeveer 33 m is.
5.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de kortste afstand tussen de gronden met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" en de aanduiding "glastuinbouw" op de gronden van [verzoeker] en anderen aan de [locatie 1] tot de gronden met de bestemming "Wonen" binnen het plangebied kleiner is dan de afstand van 50 m die in de jurisprudentie van de Afdeling als vuistregel wordt gehanteerd. Deze afstand bedraagt namelijk ongeveer 33 m.
Omdat met het voorliggende plan dus een gevoelige functie wonen mogelijk wordt gemaakt op een afstand kleiner dan 50 m van gronden waar gewassen worden geteeld waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, had het op de weg van de raad gelegen om de eventuele gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse te onderzoeken. Het bouwvlak waarbinnen woningen mogen worden gebouwd, ligt weliswaar op grotere afstand van de gronden waar gewassen worden geteeld waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, maar bepalend is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het bouwvlak maar de bestemmingsgrens van de bestemming "Wonen". Die bestemming maakt immers een gevoelige functie mogelijk.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad dit niet onderkend en dus niet zorgvuldig onderzocht en niet deugdelijk gemotiveerd dat een afstand van 33 m tussen gronden met de bestemming "Wonen" op het perceel Helmondseweg 41 en de gronden met een agrarische bestemming op het perceel [locatie 1] van [verzoeker] en anderen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft geen op de locatie toegesneden onderzoek gedaan. Het besluit tot vaststelling van het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
5.5. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure in zoverre in stand kan blijven.
-Termijn voor de landschappelijke inpassing
6. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 6.3.3 van de planregels, voor zover daarin voor de uitvoering van de landschappelijke inpassing een termijn van 42 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is opgenomen. Deze termijn is volgens hen te ruim.
6.1. De voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing is vastgelegd in artikel 6.3.3 van de planregels. In artikel 6.3.3 staat:
"a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken in het plangebied binnen de bestemming "Wonen", is slechts toegestaan indien het voor het plangebied opgestelde inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, wordt gerealiseerd.
b. het inrichtingsplan wordt uitgevoerd binnen 42 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
c. de inrichting zoals bedoeld onder a. wordt duurzaam in stand gehouden."
6.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het plan voor een termijn van 42 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gekozen vanwege een inschatting van de duur van de bouwwerkzaamheden van 30 maanden en een periode van 12 maanden na afronding van de bouw, in totaal 42 maanden. De initiatiefnemer en de raad hebben ter zitting aangegeven dat zij bereid zijn om [verzoeker] en anderen op dit punt tegemoet te komen en de termijn voor de uitvoering van het landschappelijke inpassingsplan aan te passen, in die zin dat binnen 12 maanden na de afronding van de bouw van het eerste woongebouw de landschappelijke inpassing moet zijn gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden. Er bestaat dus onzekerheid of artikel 6.3.3 van de planregels ongewijzigd in stand blijft.
-Meidoorn
7. [verzoeker] en anderen betogen dat volgens het landschappelijke inpassingsplan gebruik zal worden gemaakt van de meidoorn. Zij stellen dat de meidoorn vatbaar is voor de plantenziekte bacterievuur. De aanwezigheid van de meidoorn in de directe omgeving van de bedrijfslocaties [verzoeker] en anderen kan volgens hen leiden tot overdracht van deze plantenziekte op hun gewassen en planten. Daardoor kan ernstige schade optreden aan de planten en gewassen met opbrengstverlies tot gevolg, zo stellen [verzoeker] en anderen.
7.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het landschappelijke inpassingsplan, dat als bijlage 1 bij de planregels is opgenomen en waarnaar wordt verwezen in artikel 6.3.3, van de planregels, is weergegeven dat bij de aanplant van de struweelheggen en de gemengde hagen gebruik wordt gemaakt van onder meer de meidoorn.
7.2. Volgens de raad is het niet de bedoeling om het gebruik van de meidoorn als een verplichting in het landschappelijke inpassingsplan voor te schrijven. Ook wijst de raad erop dat niet alle soorten van de meidoorn gevoelig zijn voor de plantenziekte bacterievuur. Maar om een discussie op dit punt weg te nemen heeft de initiatiefnemer desondanks aangegeven dat de meidoorn niet zal worden toegepast bij de uitvoering van het landschappelijke inpassingsplan. De raad heeft aangegeven dat daarom de meidoorn moet worden geschrapt uit het landschappelijke inpassing.
7.3. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Overige gronden
8. In wat [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
Conclusie
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het bestemmingsplan te schorsen.
10. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Laarbeek van 13 juni 2024, waarbij het bestemmingsplan "Helmondseweg 41 (Malthezer Hoeve), Aarle-Rixtel" is vastgesteld;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Laarbeek tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat de raad van de gemeente Laarbeek aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,00 vergoedt, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025
408