ECLI:NL:RVS:2025:48

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
202304507/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag

Op 10 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2023. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, gedaan op 2 maart 2023. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling, die Afghaanse nationaliteit heeft, had asiel aangevraagd vanwege problemen met de Taliban en de Afghaanse politie. De staatssecretaris had de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling geloofwaardig geacht, maar het lidmaatschap van de Taliban en de problemen met de politie ongeloofwaardig geacht.

In hoger beroep klaagde de staatssecretaris dat de rechtbank niet had onderkend dat alleen het terugkeren naar Afghanistan vanuit het Westen niet voldoende is om als doelwit van de Taliban te worden aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de minister terecht had geklaagd over de motivering van de rechtbank en dat de grief van de staatssecretaris slaagde. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304507/1/V2.
Datum uitspraak: 10 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de minister van Asiel en Migratie,
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2023 in zaak nr. NL23.8732 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat in Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft asiel aangevraagd, omdat hij stelt problemen te hebben met de Taliban en de Afghaanse politie, nadat hij autobommen voor de Taliban in een auto heeft geladen. Hij zou daardoor automatisch lid zijn geworden van de Taliban. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling geloofwaardig geacht. Hij heeft echter het lidmaatschap van en de problemen met de Taliban, evenals dat de vreemdeling daardoor gezocht wordt door de Afghaanse politie, ongeloofwaardig geacht.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister het asielrelaas van de vreemdeling niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens de rechtbank is er wel sprake van een motiveringsgebrek. De minister heeft bij de individuele beoordeling van het risico op ernstige schade onvoldoende oog gehad voor de omstandigheid dat de vreemdeling in Europa asiel heeft aangevraagd vanwege problemen met de Taliban en dat hij vanuit daar terugkeert naar Afghanistan, waar de Taliban aan de macht zijn en de (veiligheids)situatie is veranderd. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de vreemdeling hierdoor in de negatieve belangstelling van de Taliban kan staan.
Hoger beroep van de minister
3.       De minister klaagt dat de rechtbank niet kenbaar heeft betrokken dat uit openbare informatie volgt dat alleen het terugkeren naar Afghanistan vanuit het Westen geen reden is om doelwit te worden van de Taliban. Uit openbare bronnen volgt dat er daarvoor ook sprake moet zijn van een persoonlijk dispuut of vete. Het klemt volgens de minister temeer dat de rechtbank hieraan voorbij is gegaan, omdat zij onder 7.2 heeft overwogen dat de minister het gestelde lidmaatschap van en de problemen met de Taliban en de problemen met de Afghaanse politie ongeloofwaardig mocht vinden.
3.1.    In de uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, onder 12 tot en met 12.2, heeft de Afdeling geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister klaagt hier terecht over.
3.2.    De grief slaagt.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
4.       Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie hoger beroep
5.       Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling met de door hem naar voren gebrachte omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij vrijwillige terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt, is het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 2023 in zaak nr. NL23.8732;
IV.     verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025
309-1088