ECLI:NL:RVS:2025:4765

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
202504498/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en medische omstandigheden

Op 6 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister op 1 juli 2025 niet in behandeling is genomen. De rechtbank Den Haag had op 31 juli 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er bijzondere medische omstandigheden waren die de minister zouden moeten aanzetten tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De Afdeling oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor deze medische omstandigheden en dat het risico op suïcide niet als reëel of hoog werd ingeschat door een medisch deskundige. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202504498/1/V3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 juli 2025 in zaak nr. NL25.29072 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 juli 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, advocaat in ‘s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Voor wat betreft de tweede grief heeft appellant ook met de in hoger beroep overgelegde informatie niet onderbouwd dat zich bijzondere medische omstandigheden voordoen die de minister aanleiding zouden moeten geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij heeft evenmin onderbouwd dat het risico op suïcide als gevolg van de overdracht aan Bulgarije door een medisch deskundige als reëel of hoog wordt ingeschat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, onder 2.1 en 2.2). Om die reden slaagt de grief niet.
1.1.    Het overige aangevoerd in hoger beroep gaat over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, ov. 6.1 en recentelijk in uitspraak van 26 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2387). De grief biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Essenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025
18-1137