202505049/1/V2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2025 in zaak nr. NL25.5832 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.R.H. Boon, advocaat in Roermond, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in haar enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de door Roemenië op 29 augustus 2022 aan haar verleende internationale bescherming volgt dat het voor haar redelijk is om naar dat land terug te keren.
1.1. Appellant is geboren op 10 februari [jaartal] en heeft de Somalische nationaliteit. Uit een treffer in Eurodac van 20 november 2022 is de minister gebleken dat zij internationale bescherming geniet in Roemenië. De Roemeense autoriteiten hebben dit op 20 december 2022 bevestigd. Op 11 juli 2023 heeft de minister appellant daarover gehoord. Vervolgens heeft de minister haar asielaanvraag op 31 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Appellant betoogt dat zij door de lange duur van de procedure als alleenstaande minderjarige in Nederland geworteld is geraakt, onder andere omdat zij hier naar school gaat en wordt verzorgd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:340, betoogt appellant dat de rechtbank hieraan ten onrechte voorbij is gegaan. 1.3. Zoals volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling, onder 1.1.1, komt bij de beoordeling van een asielaanvraag van een minderjarige met een internationale beschermingsstatus in een andere EU-lidstaat, onder meer gewicht toe aan de duur van de procedure in Nederland. Net als in dat geval acht de Afdeling bij de besluitvorming in de situatie van appellant van belang dat zij lang heeft moeten wachten op een gehoor en dat het meer dan twee jaar heeft geduurd voordat de minister op haar aanvraag een besluit heeft genomen. Omdat appellant ten tijde van haar aanvraag 15 jaar was en zich voorafgaande aan het besluit in een vormende fase van haar leven bevond, had de minister dit kenbaar bij haar besluitvorming moeten betrekken. Dat heeft de minister niet gedaan. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd.
1.4. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en de Afdeling vernietigt het besluit van 31 januari 2025. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van appellant. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2025 in zaak nr. NL25.5832;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 31 januari 2025, V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025
309-1169