202304379/1/V3.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2023 in zaak nr. NL23.11952 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De staatssecretaris komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
1.1.1. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen, waarbij hij onder andere moet ingaan op de leeftijd, het sociale netwerk en de opleiding van de vreemdeling en op de verwachte situatie na terugkeer naar Oostenrijk, waaronder de vraag of het daar verblijvende familielid van de vreemdeling hem kan en wil helpen en of er eventueel een andere vorm van begeleiding voor hem beschikbaar is. Daarbij komt ook gewicht toe aan de omstandigheid dat de vreemdeling in Nederland een jaar heeft gewacht op een gehoor terwijl al bekend was dat Oostenrijk hem internationale bescherming heeft verleend, te meer omdat de vreemdeling zich gezien zijn 16-jarige leeftijd op dat moment in een vormende fase van zijn leven bevond. De staatssecretaris moet het voorgaande kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken, alsook de mate waarin sprake is van een risico op hechtingsproblemen bij terugkeer naar Oostenrijk, omdat dat in dit geval de kern vormt van de aangevoerde belangen van het kind, die een eerste overweging in de besluitvorming moeten vormen. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 15 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4685, onder 3.2. 2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
962