202400993/1/V1.
Datum uitspraak: 26 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 februari 2024 in zaak nr. NL23.36795 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, advocaat in Heerenveen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene komt uit Guinee en stelt minderjarig te zijn. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn stiefmoeder hem heeft mishandeld. De minister heeft de nationaliteit, herkomst en mishandeling geloofwaardig geacht, maar niet dat betrokkene minderjarig is. De minister heeft een leeftijdsschouw uitgevoerd. De uitkomst van de schouw is dat er twijfel bestaat over de leeftijd van betrokkene. De minister heeft vervolgens in het kader van haar onderzoek de Spaanse autoriteiten aangeschreven. De Spaanse autoriteiten hebben daarop bij brief van 18 april 2022 de in Spanje geregistreerde informatie over betrokkene met de minister gedeeld. Volgens de in Spanje geregistreerde geboortedatum zou betrokkene meerderjarig zijn. De minister heeft deze geboortedatum als uitgangspunt genomen.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij in het geval van betrokkene van de in Spanje geregistreerde geboortedatum mag uitgaan. Volgens de rechtbank mocht de minister in dit geval niet onverkort en zonder nader onderzoek te doen aan deze leeftijdsregistratie vasthouden. De minister had volgens de rechtbank nader onderzoek moeten doen in de vorm van een medisch leeftijdsonderzoek.
Hoger beroep minister
3. De minister klaagt in haar enige grief dat de rechtbank met haar oordeel ten onrechte de onderzoeksplicht van de minister heeft verruimd en daarmee niet heeft onderkend dat zij al voldoende onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd van betrokkene. In het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag zij ervan uitgaan dat de leeftijdsregistratie in Spanje juist is geweest, aldus de minister. De rechtbank heeft in dat kader volgens de minister verder ten onrechte overwogen dat zij is gehouden om nader medisch onderzoek te verrichten.
Het oordeel van de Afdeling
3.1. Het betoog van de minister over het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (zie de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992). Uit deze uitspraak, onder 6.9, volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is als de minister een leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een betrokkene wil betrekken. Wat de minister daarover aanvoert, biedt geen reden om hierover in dit geval anders te oordelen. De minister draagt wel terecht de klacht voor dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister is gehouden om nader medisch onderzoek te verrichten. Hoewel de minister deze mogelijkheid heeft, is zij daar naar het oordeel van de Afdeling niet toe gehouden zolang zij zorgvuldig onderzoekt en deugdelijk motiveert welk gewicht zij aan de leeftijdsregistratie in Spanje toekent en waarom. Omdat de minister dit heeft nagelaten, kan de grief echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister niet heeft mogen volstaan met een verwijzing naar de geboortedatum in de brief van de Spaanse autoriteiten van 18 april 2022.
3.2. De grief slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden waarop deze rust. Als de minister de in Spanje geregistreerde geboortedatum wil volgen, zal zij zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht zij daaraan toekent en waarom. Daarbij zal zij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie in Spanje is gebaseerd. Het is niet nodig wat de minister verder aanvoert te bespreken. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025
574-1118