202104817/3/R2.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
2. Stichting Area, gevestigd in Uden, gemeente Maashorst,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/3814 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3117, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, te herstellen. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij brief van 12 november 2024 een nadere motivering van het besluit van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, gegeven.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1] en anderen en Stichting Area een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Stichting Area heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 mei 2025, waar via een videoverbinding Stichting Area, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.M. Vos, advocaat in Putte, en het college, vertegenwoordigd door W. Vermeulen, P.S.J.G. Verschuuren en G.N. Tolenaars, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 augustus 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak van 11 oktober 2023
2. In de tussenuitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3776 (hierna: de eerste tussenuitspraak), heeft de Afdeling in overweging 4.2 geoordeeld dat het college bij het berekenen van de beschikbare parkeercapaciteit ten onrechte alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel heeft meegerekend, terwijl op basis van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" maar 13 van die 20 parkeerplaatsen toegerekend kunnen worden aan het beoogde woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6 in Veghel. Het besluit op bezwaar van 23 november 2020 is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarnaast heeft de Afdeling in overweging 9.2 geoordeeld dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de salderingsregeling van de Nota parkeernormen Meierijstad 2018 (hierna: de Parkeernota) toe te passen bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de 41 woningen van het beoogde woongebouw. Uit het besluit op bezwaar van 23 november 2020 blijkt niet of het college er bewust voor heeft gekozen om de toepassing van de salderingsregeling achterwege te laten. Maar voor zover het een bewuste keuze van het college is, heeft het college nagelaten om te motiveren waarom de salderingsregeling, in afwijking van de Parkeernota, niet wordt toegepast. Het besluit op bezwaar van 23 november 2020 is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en niet draagkrachtig gemotiveerd.
De Afdeling heeft het college in die tussenuitspraak opgedragen om de geconstateerde gebreken binnen 20 weken te herstellen. Het college kan de gebreken herstellen door alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Daarbij moet het college op grond van de Parkeernota in beginsel de salderingsregeling toepassen. Als het college besluit om af te wijken van de Parkeernota door de salderingsregeling niet toe te passen, dan moet het die keuze deugdelijk motiveren, of een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
De tussenuitspraak van 31 juli 2024
3. In overweging 6.1 van de tussenuitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3117 (hierna: de tweede tussenuitspraak), heeft de Afdeling overwogen dat de gebreken niet met het besluit van het college van 30 januari 2024 (hierna: herstelbesluit) zijn hersteld. Het in overweging 4.2 van de eerste tussenuitspraak geconstateerde gebrek is niet hersteld, omdat het college in het herstelbesluit opnieuw heeft besloten om alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toe te kennen aan het beoogde woongebouw, maar nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd dat al die parkeerplaatsen meegenomen mochten worden.
Daarnaast is het in overweging 9.2 van de eerste tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld, omdat het college opnieuw heeft nagelaten om het standpunt dat er na toepassing van de salderingsregeling met de 50 parkeerplaatsen in de kelder van het beoogde woongebouw voldaan wordt aan de parkeernormen van de Parkeernota, deugdelijk en kenbaar met een berekening te onderbouwen.
De opdracht in de tussenuitspraak van 31 juli 2024
4. Met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het college in de tweede tussenuitspraak opgedragen om binnen 16 weken de in de eerste tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.
Het college kan de gebreken herstellen door alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Voor zover het college meent dat er, na toepassing van de salderingsregeling, in de parkeerbehoefte kan worden voorzien met de 50 parkeerplaatsen in de kelder van het beoogde woongebouw, dan moet het college dat deugdelijk motiveren, bijvoorbeeld door middel van een berekening. Als het college meent dat er daarnaast openbare parkeerplaatsen, zoals de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel, aan de ontwikkeling toegewezen moeten worden om in de parkeerbehoefte te voorzien, dan moet het college daarbij ook onderbouwen dat al deze openbare parkeerplaatsen aan de ontwikkeling toegerekend kunnen worden en dat deze, bijvoorbeeld, niet (geheel of voor een deel) al zijn toegewezen aan een andere ontwikkeling.
De nadere motivering van 12 november 2024
5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het besluit nader gemotiveerd. In de brief van 12 november 2024 stelt het college zich op het standpunt dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel altijd door het college zijn gekoppeld aan de Frisselsteinstraat 6. Daar gaat de plantoelichting van het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" ten onrechte aan voorbij. Deze koppeling is volgens het college juridisch verankerd in de notariële leveringsakte en de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag. Verder stelt het college dat in het besluit op bezwaar van 23 november 2020 nogmaals is vastgesteld dat de 20 parkeerplaatsen beschikbaar moeten blijven voor het beoogde woongebouw. Uit dit besluit op bezwaar, de notariële leveringsakte en de ruimtelijke onderbouwing blijkt daarom duidelijk dat alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel, die voorheen beschikbaar waren voor de bezoekers van het kantoor aan de Frisselsteinstraat 6, beschikbaar zullen blijven voor de bewoners en bezoekers van het beoogde woongebouw.
Met betrekking tot de saldering stelt het college zich op het standpunt dat het eerder geen aanleiding zag om de salderingsregeling toe te passen, omdat de aanvrager daar geen beroep op heeft gedaan. Het college stelt dat het een duidelijke berekening op papier heeft gezet waar eenduidig uit blijkt dat het bouwplan na saldering over voldoende parkeerplaatsen beschikt. Na toepassing van saldering wordt aan de geldende parkeernormen voldaan. Hiermee is het aantal parkeerplaatsen dat op grond van de omgevingsvergunning aan het woongebouw wordt toegekend voldoende onderbouwd, zo meent het college.
Zienswijze van Stichting Area
6. Stichting Area heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij het eens is met de conclusie dat er voorzien wordt in de parkeerbehoefte van het beoogde woongebouw. Op de zitting heeft zij dit desgevraagd bevestigd.
Voor zover Stichting Area met haar zienswijze opkomt tegen het opleggen van de verplichting om deurdrangers aan te brengen en de door haar gestelde weigering van het college om een besluit te nemen op een aanvraag tot wijziging van de omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel het college in het stuk van 12 november 2024 onder het kopje "Brandveiligheid" schrijft dat het erop toe zal zien dat er deurdrangers worden gerealiseerd op de toegangsdeuren van de woningen en dat het gewijzigde tekeningen bij de verleende omgevingsvergunning heeft gevoegd, stelt de Afdeling vast dat daarmee geen sprake is van gewijzigde besluitvorming. Met het stuk van 12 november 2024 is niet besloten om die besluiten te wijzigen of om een nieuw besluit te nemen. Het stuk van het college van 12 november 2024 is alleen maar een nadere uitleg van de motivering van de bestaande besluiten van 23 november 2020 en 30 januari 2024. Dit betekent dat er met het stuk van 12 november 2024 geen voorschrift aan de omgevingsvergunning is toegevoegd op grond waarvan er deurdrangers aangebracht moeten worden.
Verder stelt de Afdeling vast dat er met het stuk van 12 november 2024 geen besluit genomen is op een nieuwe of gewijzigde aanvraag van Stichting Area. Dit betekent dat er in zoverre geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat in deze procedure ter beoordeling voorligt. Dat het stuk van 12 november 2024 geen besluit op deze aanvraag bevat, maakt anders dan Stichting Area stelt, ook niet dat er sprake is van een met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering om een besluit te nemen als is bedoeld in artikel 6:2, onder a, van de Awb. Er is dus ook in zoverre geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat in deze procedure voorligt.
Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de gronden van Stichting Area.
Zienswijze van [appellant sub 1] en anderen
7. De Afdeling zal hierna aan de hand van de zienswijze van [appellant sub 1] en anderen beoordelen of het college met de nadere motivering van het besluit op bezwaar van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, heeft voldaan aan de opdracht in de tweede tussenuitspraak.
8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat er met de nadere motivering van het college niet voldaan is aan de opdracht uit de tweede tussenuitspraak.
Met betrekking tot de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel voeren zij aan dat er nog steeds sprake is van dubbelgebruik. Volgens hen heeft het college met de nadere motivering onvoldoende onderbouwd dat die 20 parkeerplaatsen kunnen worden toegerekend aan het beoogde woongebouw. Uit de notariële leveringsakte blijkt namelijk niet door wie de parkeerplaatsen gebruikt mogen worden. Die akte zegt ook niets over het al dan niet kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van het beoogde woongebouw. Dat de 20 parkeerplaatsen toegerekend kunnen worden aan het beoogde woongebouw blijkt ook niet uit de verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag en het besluit op bezwaar van 23 november 2020. Dit is alleen maar een herhaling van het eerder door het college ingenomen standpunt.
Zij voeren verder aan dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de salderingsregeling is toegepast. Zo blijkt niet of de oude parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de functie kantoor met baliefunctie, kantoor zonder baliefunctie of een andere functie die onder de categorie "werken" valt. Het is ook niet duidelijk met welk bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) het college heeft gerekend om de oude parkeerbehoefte vast te stellen.
8.1. Naar het oordeel van de Afdeling betogen [appellant sub 1] en anderen terecht dat er met de nadere motivering niet voldaan is aan de opdracht van de tweede tussenuitspraak.
De Afdeling overweegt dat het standpunt van het college dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toegerekend kunnen worden aan het beoogde woongebouw, onvoldoende is onderbouwd. Uit de leveringsakte blijkt weliswaar dat deze parkeerplaatsen door de voormalige gemeente Veghel zijn aangelegd in ruil voor de realisatie van de brug die over de Aa ligt, maar de Afdeling heeft in de tweede tussenuitspraak al overwogen dat niet in geschil dat deze parkeerplaatsen oorspronkelijk zijn aangelegd ten behoeve van het kantoorpand aan de Frisselsteinstraat 6. De opdracht in de tweede tussenuitspraak hield onder meer in dat, als het college openbare parkeerplaatsen aan de ontwikkeling toe wil rekenen om in de parkeerbehoefte van het beoogde woongebouw te voorzien, het college dan moet kunnen onderbouwen dat die parkeerplaatsen toegerekend kunnen worden en niet al zijn toegewezen aan een andere ontwikkeling. Uit de notariële leveringsakte blijkt niet dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel voor deze ontwikkeling gereserveerd zijn gebleven. Ook blijkt daaruit niet of die parkeerplaatsen inmiddels geheel of gedeeltelijk zijn toegewezen aan een andere ontwikkeling en gebruikt worden om in de parkeerbehoefte van die andere ontwikkeling te voorzien. Dit volgt ook niet uit het eerder door het college ingenomen standpunt dat de parkeerplaatsen al beschikbaar waren voor de Frisselsteinstraat 6 en dat ook blijven, waar het college in de nadere motivering naar verwijst.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat het college de toepassing van de salderingsregeling onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt in de nadere motivering. De berekeningen waar het college naar verwijst, betreffen schermafdrukken van e-mailberichten waarin tabellen zijn weergegeven. Niet alleen zijn die tabellen onvolledig weergegeven in de schermafdrukken, maar het college heeft onder andere niet toegelicht wat het heeft berekend, welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd en wat de exacte uitkomst is van de saldering.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college met de nadere motivering van 12 november 2024 niet heeft voldaan aan de opdracht van de tweede tussenuitspraak.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9. Het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen is, gelet op wat onder 4.2 van de eerste tussenuitspraak is overwogen, gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Stichting Area is, gelet op wat onder 9.2 van de eerste tussenuitspraak is overwogen, gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 23 november 2020 van het college vernietigen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van 30 januari 2024 is, gelet op wat onder 6.1 in de tweede tussenuitspraak is overwogen, gegrond. De Afdeling zal dit besluit daarom vernietigen.
Verder ziet de Afdeling in de zienswijze van [appellant sub 1] en anderen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gegeven nadere motivering in het stuk van 12 november 2024 niet toereikend is.
10. Maar de Afdeling ziet op basis van het verhandelde op de zitting aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat er, zoals met partijen op de zitting is besproken, na een juiste toepassing van de salderingsregeling van de Parkeernota niet anders kan worden geconcludeerd dan dat er in de parkeerbehoefte van het beoogde woongebouw wordt voorzien. De Afdeling zal hierna, aan de hand van wat er op de zitting met partijen is besproken, toelichten hoe zij tot die conclusie komt.
10.1. Zoals de Afdeling al in overweging 9.1 van de eerste tussenuitspraak heeft vastgesteld, staat in paragraaf 2.1 van de Nota parkeernormen Meierijstad 2018 (hierna: de Parkeernota) een aantal uitgangspunten voor het berekenen van de parkeerbehoefte beschreven. Onder het kopje "Wijziging van gebruik en uitbreiding van een bestaande functie" staat het volgende: "Aantal te realiseren parkeerplaatsen = parkeerbehoefte op basis van nieuwe functie minus parkeerbehoefte van oude functie. Anders gezegd moet de nieuwe ontwikkeling voorzien in de extra parkeerdruk die de nieuwe ontwikkeling genereert. Let wel: het gaat hier om de parkeerbehoefte die is berekend op basis van de op dat moment geldende parkeernormen, ook voor wat betreft de parkeerbehoefte van het oude gebruik. Bij uitbreiding van bebouwing en/of wijziging van gebruik is het dus niet vereist het eventueel bestaande tekort aan parkeerplaatsen te compenseren bij de aanleg van de nieuwe benodigde parkeervoorzieningen. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt er gesaldeerd." De Parkeernota bevat géén aanvullende eisen, uitgangspunten of andere regels die gehanteerd moeten worden bij deze berekening.
Zoals de Afdeling al in de eerste tussenuitspraak heeft vastgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat het beoogde woongebouw een parkeerbehoefte van 70 parkeerplaatsen heeft.
De Afdeling stelt daarnaast vast dat uit paragraaf 4.12 van de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de oude functie een kantoor met baliefunctie was. Daarvoor geldt op grond van de Parkeernota een parkeernorm van 2,5 per 100 m2 bvo. Uit het meetcertificaat van Basalt bouwadvies bv blijkt dat het pand 4.357 m2 bvo heeft. Dit betekent dat de oude functie een parkeerbehoefte van afgerond 109 parkeerplaatsen had.
Zoals op de zitting met partijen is besproken, moet het aantal parkeerplaatsen dat ten behoeve van het beoogde woongebouw gerealiseerd moet worden op grond van paragraaf 2.1 van de Parkeernota berekend worden door de parkeerbehoefte van de nieuwe functie van 70 parkeerplaatsen te verminderen met de parkeerbehoefte van de oude functie van 109 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er voor het beoogde woongebouw -39 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat er geen parkeerplaatsen worden weggenomen als gevolg van het bouwplan. Met andere woorden, voor deze ontwikkeling hoeven géén extra parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Naar het oordeel van de Afdeling kan er alleen al daarom niet anders worden geconcludeerd dan dat er voorzien wordt in de parkeerbehoefte van het beoogde woongebouw.
De Afdeling overweegt verder dat het vanwege de uitkomst van de salderingsberekening niet langer relevant is of de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toegerekend kunnen worden aan de ontwikkeling. Dat is zo, omdat zelfs als deze 20 parkeerplaatsen voorheen wél aan de kantoorfunctie waren toegerekend, maar inmiddels zijn toegewezen aan andere ontwikkelingen, dat dan zou betekenen dat er op basis van de salderingsregels niet -39 parkeerplaatsen, maar -19 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Ook in dat geval is de conclusie dus dat er géén parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden ten behoeve van het beoogde woongebouw.
10.2. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten.
Conclusie
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 30 januari 2024, in dit geval in stand blijven.
12. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/3814;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 23 november 2020 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 23 november 2020;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 30 januari 2024 gegrond;
VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 30 januari 2024;
VII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, in stand blijven;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.442,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van de bij Stichting Area in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
884