ECLI:NL:RVS:2024:3117

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
202104817/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake parkeercapaciteit en omgevingsvergunning voor woongebouw aan Frisselsteinstraat 6 in Veghel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de parkeercapaciteit van een nieuw te bouwen woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6 in Veghel. De zaak betreft een tussenuitspraak die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van 11 oktober 2023, waarin het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad was opgedragen om binnen 20 weken gebreken in hun besluit van 23 november 2020 te herstellen. De Afdeling oordeelde dat het college bij het berekenen van de beschikbare parkeercapaciteit ten onrechte alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel had meegerekend, terwijl slechts 13 parkeerplaatsen aan het woongebouw konden worden toegerekend op basis van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel". Het college had in zijn herstelbesluit van 30 januari 2024 de geconstateerde gebreken niet voldoende hersteld, waardoor de Afdeling het college opnieuw opdraagt om de gebreken te herstellen.

De Afdeling concludeert dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel kunnen worden toegewezen aan het woongebouw. Ook is de toepassing van de salderingsregeling niet voldoende inzichtelijk gemaakt. De Afdeling geeft het college de gelegenheid om de gebreken binnen 16 weken na de uitspraak te herstellen en een nieuw besluit te nemen, waarbij het college moet motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor het college om de parkeerbehoefte adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

202104817/2/R2
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
2.       Stichting Area, gevestigd in Uden, gemeente Maashorst,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/3814 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3776, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omgeschreven gebreken in het besluit van 23 november 2020 te herstellen.
Bij besluit van 30 januari 2024 (hierna: het herstelbesluit) heeft het college:
- het besluit van 23 november 2020 herroepen voor zover daarin het bezwaar van [appellant sub 1] en anderen gegrond is verklaard vanwege het tekort aan 9 parkeerplaatsen, en er 13 parkeerplaatsen aan de bezoekers van het beoogde woongebouw en 7 parkeerplaatsen aan de bewoners van het beoogde woongebouw zijn toegekend;
- de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toegerekend aan de bewoners en de bezoekers van het beoogde woongebouw; en
- het besluit van 23 november 2020 voor het overige, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
[appellant sub 1] en anderen en Stichting Area hebben zienswijzen naar voren gebracht over het herstelbesluit.
Stichting Area heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek op zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 augustus 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in overweging 4.2 geoordeeld dat het college bij het berekenen van de beschikbare parkeercapaciteit ten onrechte alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel heeft meegerekend, terwijl op basis van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" maar 13 van die 20 parkeerplaatsen toegerekend kunnen worden aan het beoogde woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6 in Veghel. Het besluit op bezwaar van 23 november 2020 is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Daarnaast heeft de Afdeling in overweging 9.2 geoordeeld dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de salderingsregeling van de Nota parkeernormen Meierijstad 2018 (hierna: de Parkeernota) toe te passen bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de 41 woningen van het beoogde woongebouw. Uit het besluit op bezwaar van 23 november 2020 blijkt niet of het college er bewust voor heeft gekozen om de toepassing van de salderingsregeling achterwege te laten. Voor zover het een bewuste keuze van het college is, heeft het college echter nagelaten om te motiveren waarom de salderingsregeling, in afwijking van de Parkeernota, niet wordt toegepast. Het besluit op bezwaar van 23 november 2020 is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en niet draagkrachtig gemotiveerd.
Opdracht in de tussenuitspraak
3.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Awb heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken te herstellen.
Het college kan de gebreken herstellen door alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Daarbij dient het college op grond van de Parkeernota in beginsel de salderingsregeling toe te passen. Als het college besluit om af te wijken van de Parkeernota door de salderingsregeling niet toe te passen, dan moet het die keuze deugdelijk motiveren.
Het herstelbesluit
4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het herstelbesluit genomen. Het college heeft zich in het herstelbesluit op het standpunt gesteld dat uit het besluit op bezwaar van 23 november 2020 voldoende blijkt dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel, die al beschikbaar waren voor het gebouw aan de Frisselsteinstraat 6 toen het gebruikt werd als kantoor, ook beschikbaar moeten en zullen blijven nadat het gebouw als woongebouw gebruikt wordt.
Het college stelt zich verder op het standpunt dat er, na toepassing van de salderingsregeling, met de 50 parkeerplaatsen in de kelder van het gebouw aan de Frisselsteinstraat 6 voldaan wordt aan de norm van de Parkeernota voor het parkeren door bewoners. Het college ziet hierin aanleiding om het besluit op bezwaar van 23 november 2020 te herroepen, voor wat betreft de gegrondverklaring van het bezwaar van [appellant sub 1] en anderen dat er een tekort van 9 parkeerplaatsen was in het besluit van 9 juni 2020. Vanwege de toepasbaarheid van de salderingsregeling was er immers geen tekort, zo stelt het college.
Het college herroept het besluit op bezwaar van 23 november 2020 ook voor wat betreft de toerekening van 13 parkeerplaatsen aan bezoekers van het woongebouw en 7 parkeerplaatsen aan bewoners daarvan, omdat dit onderscheid vanwege de toepasbaarheid van de salderingsregeling niet nodig is. Opnieuw beslissende op het bezwaar worden de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toegerekend aan de parkeerbehoefte van zowel de bezoekers als de bewoners van het gebouw aan de Frisselsteinstraat 6. Het college laat het besluit op bezwaar van 23 november 2020 voor het overige in stand.
5.       De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het herstelbesluit een beroep van rechtswege is ontstaan van [appellant sub 1] en anderen. Stichting Area heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij het eens is met het herstelbesluit. Gelet hierop is voor Stichting Area geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.
De Afdeling zal hierna, aan de hand van de door [appellant sub 1] en anderen in hun zienswijze naar voren gebrachte beroepsgronden, beoordelen of het college met het herstelbesluit heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat met het herstelbesluit niet voldaan is aan de opdracht van de tussenuitspraak.
Zij voeren ten eerste aan dat het college ten onrechte het standpunt dat alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel meegerekend mogen worden bij het berekenen van de beschikbare parkeercapaciteit, heeft gehandhaafd.
Ten tweede voeren zij aan dat de toepassing van de salderingsregels niet of onvoldoende inzichtelijk is gemaakt in het herstelbesluit. Uit het herstelbesluit blijkt niet met welke getallen is gerekend en waar deze getallen op gebaseerd zijn. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de parkeerbehoefte van het oude gebruik van het gebouw aan de Frisselsteinstraat 6. Door het gebrek aan gegevens kan niet worden nagegaan of de salderingsregels juist zijn toegepast, zo betogen [appellant sub 1] en anderen.
6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling betogen [appellant sub 1] en anderen terecht dat er met het herstelbesluit niet is voldaan aan de opdracht van de tussenuitspraak.
Dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel oorspronkelijk zijn aangelegd ten behoeve van het kantoorpand aan de Frisselsteinstraat 6 is niet in geschil. Door [appellant sub 1] en anderen is in hoger beroep betoogd dat niet alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel kunnen worden toegewezen aan de ontwikkeling van het woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6. Zoals de Afdeling in overweging 4.2 van de tussenuitspraak heeft overwogen, kan uit de plantoelichting van het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" alleen maar worden afgeleid dat 13 van de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel gereserveerd zijn voor de ontwikkeling van het woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6. Dat de overige 7 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel ook voor deze ontwikkeling zijn gereserveerd, en dus niet tussentijds zijn toegewezen aan een andere ontwikkeling, blijkt echter niet uit deze plantoelichting. Het college heeft ook niet op een andere manier onderbouwd dat de overige 7 parkeerplaatsen toegewezen kunnen worden aan het beoogde woongebouw aan de Frisselsteinstraat 6. Omdat in het herstelbesluit opnieuw is besloten om alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toe te rekenen aan het beoogde woongebouw, maar nog steeds onvoldoende is onderbouwd dat al die parkeerplaatsen meegerekend mochten worden, is er nog sprake van een gebrek.
[appellant sub 1] en anderen hebben daarnaast terecht aangevoerd dat de toepassing van de salderingsregeling onvoldoende inzichtelijk is gemaakt in het herstelbesluit. Zoals in paragraaf 2.1 van de Parkeernota is beschreven, moet het aantal te realiseren parkeerplaatsen berekend worden door de parkeerbehoefte van de oude functie in mindering te brengen op de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. Maar het college heeft nagelaten om zijn standpunt, dat er na toepassing van de salderingsregeling met de 50 parkeerplaatsen in de kelder van het beoogde woongebouw voldaan wordt aan de parkeernormen van de Parkeernota, deugdelijk en kenbaar met een berekening te onderbouwen.
Het voorgaande betekent dat de in overwegingen 4.2 en 9.2 van de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet met het herstelbesluit zijn hersteld. Aan de opdracht om alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen is niet voldaan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7.       Gelet op wat onder 6.1 is overwogen, slaagt het betoog van [appellant sub 1] en anderen tegen het herstelbesluit van 30 januari 2024. De Afdeling ziet in het voorgaande, ook in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb opnieuw de gelegenheid te geven om het gebrek te herstellen.
Het college kan de gebreken herstellen door alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Voor zover het college meent dat er, na toepassing van de salderingsregeling, in de parkeerbehoefte kan worden voorzien met de 50 parkeerplaatsen in de kelder van het beoogde woongebouw, dan moet het college dat deugdelijk motiveren, bijvoorbeeld door middel van een berekening. Als het college meent dat er daarnaast openbare parkeerplaatsen, zoals de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel, aan de ontwikkeling toegewezen moeten worden om in de parkeerbehoefte te voorzien, dan moet het college daarbij ook onderbouwen dat al deze openbare parkeerplaatsen aan de ontwikkeling toegerekend kunnen worden en dat deze, bijvoorbeeld, niet (geheel of voor een deel) al zijn toegewezen aan een andere ontwikkeling. Het college moet de Afdeling, [appellant sub 1] en anderen en Stichting Area de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. De Afdeling zal daarvoor in het dictum van deze uitspraak een termijn stellen.
8.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad op om:
- binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het besluit van 23 november 2020, zoals gewijzigd bij besluit van 30 januari 2024, te herstellen met inachtneming van deze uitspraak, en
- de Afdeling, [appellant sub 1] en anderen en Stichting Area de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
884