ECLI:NL:RVS:2025:448
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Denemarken
Op 4 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie op 27 november 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag had op 28 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden overgedragen aan Denemarken voordat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de belangen van zowel de minister als de vreemdeling, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter weigerde de voorlopige voorziening, onder verwijzing naar de Dublinverordening, die de verantwoordelijkheid van Denemarken voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming vaststelt. De termijn voor overdracht aan Denemarken zou op 5 februari 2025 verstrijken, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht geen onomkeerbare gevolgen zou hebben. Mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk blijken te zijn, dan kan de vreemdeling vanuit Denemarken teruggeleid worden.
De voorzieningenrechter wees het verzoek van de vreemdeling af en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.