ECLI:NL:RVS:2025:4422

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202304702/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor bedrijfsverzamelgebouw in Appelscha

Op 15 juli 2021 verleende het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw nr. 3 en het wijzigen van de positie van gebouw 2 aan de Industrieweg in Appelscha. Bedrijfsplanning Bollenstreek B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juni 2023, waarin het beroep van [appellant sub 2] gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend omdat het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein". De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2025. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de locatie buiten de bebouwde kom ligt en dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend. Het hoger beroep van Bedrijfsplanning Bollenstreek werd ongegrond verklaard, en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] werd niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304702/1/R3.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       Bedrijfsplanning Bollenstreek B.V., gevestigd in Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
2.       [appellant sub 2], gevestigd in [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 14 juni 2023 in zaak nr. 22/684 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van bedrijfsverzamelgebouw nr. 3 en het wijzigen van de positie van gebouw 2 aan de Industrieweg in Appelscha (kadastraal perceel I 1131).
Bij besluit van 11 november 2021 heeft het college de motivering van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning aangevuld.
Bij besluit van 15 december 2021 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2021 vernietigd en de besluiten van 15 juli 2021 en 11 november 2021 herroepen.
Tegen deze uitspraak heeft Bedrijfsplanning Bollenstreek hoger beroep ingesteld en heeft [appellant sub 2] incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college, Bedrijfsplanning Bollenstreek en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2025, waar Bedrijfsplanning Bollenstreek, vertegenwoordigd door mr. J.M. Lammers-Dudink, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. K. Timmer, advocaat in Groningen, vergezeld door [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daling en M.P.A. Witteveen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       Bedrijfsplanning Bollenstreek wil op de locatie Industrieweg 8U1 t/m 8U12 in Appelscha (hierna: de locatie) een nieuw bedrijfsverzamelgebouw realiseren bij twee al bestaande bedrijfsverzamelgebouwen. Hiervoor heeft [vergunninghoudster] in haar opdracht een omgevingsvergunning aangevraagd. Dit nieuwe bedrijfsverzamelgebouw (hierna aan te duiden als gebouw 3) is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein" omdat het gedeeltelijk buiten het daarin aangewezen bouwvlak is geprojecteerd. Voor deze afwijking heeft het college mede omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Het college is er daarbij van uitgegaan dat het gaat om een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
[appellant sub 2] is gebruikster van het perceel [locatie], nabij de locatie. Zij is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning, omdat zij vreest door gebouw 3 in haar bedrijfsvoering te worden beperkt.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard. Weliswaar is volgens de rechtbank sprake van een bijbehorend bouwwerk, maar dat staat volgens haar niet binnen de bebouwde kom. Dat betekent dat de omgevingsvergunning alleen op basis van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor kan worden verleend als aan de voorwaarden is voldaan dat het bouwwerk niet hoger is dan 5 m en dat de oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m2. Omdat het bouwplan niet aan deze voorwaarden voldoet, kon het college volgens de rechtbank geen omgevingsvergunning verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o van de Wabo. De uitspraak van de rechtbank heeft tot gevolg dat het college opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning moet beslissen, waarbij het moet beoordelen of omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Bedrijfsplanning Bollenstreek is het hier niet mee eens. [appellant sub 2] is het wel eens met de uitkomst van de uitspraak, maar is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk.
Belanghebbende
3.       [appellant sub 2] heeft in hoger beroep met stukken aangetoond daadwerkelijk gebruikster te zijn van het perceel [locatie] nabij de locatie. De rechtbank heeft haar dus terecht aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft haar beroep terecht ontvankelijk geacht.
Nieuw besluit
4.       Op de zitting heeft Bedrijfsplanning Bollenstreek de Afdeling verzocht om de zaak aan te houden en om in deze procedure ook een nog te nemen nieuw besluit van het college te betrekken.
Op de zitting is gebleken dat Bedrijfsplanning Bollenstreek doelt op een nog te nemen besluit op een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning. Weliswaar gaat het volgens haar om een aanvraag die identiek is aan de aanvraag die in deze procedure aan de orde is, maar dat neemt niet weg dat het besluit op die nieuwe aanvraag geen vervangend besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb zal zijn. Dit besluit wordt dus niet alsnog van rechtswege onderwerp van dit geding. Voor aanhouding is geen grond.
Binnen of buiten de bebouwde kom?
5.       Bedrijfsplanning Bollenstreek betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de locatie buiten de bebouwde kom ligt. Zij brengt naar voren dat de locatie hoort bij bebouwing die vanaf de kern Appelscha zonder onderbreking doorloopt. Er is hier volgens haar sprake van woonbebouwing langs het lint waarop de bebouwing ten dienste van bedrijven aansluit. De rechtbank heeft in haar beoordeling ten onrechte het geldende planologische regime doorslaggevend geacht, aldus Bedrijfsplanning Bollenstreek.
5.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:552, onder 8.3) is de vraag of een perceel in de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor ligt, van feitelijke aard. Niet bepalend is de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, maar de aard van de omgeving en waar de bebouwing nagenoeg feitelijk ophoudt. Van belang is of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.
5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de locatie buiten de bebouwde kom ligt. De locatie ligt achter de lintbebouwing langs de Industrieweg. De locatie maakt deel uit van een bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein hoort niet meer tot de aaneengesloten concentratie van bebouwing met een overwegende woon- en verblijfsfunctie. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat tussen het bedrijventerrein en de kern Appelscha een onbebouwd agrarisch perceel ligt en dat het bedrijventerrein ook aan de westkant grenst aan onbebouwd agrarisch gebied. Het bedrijventerrein heeft zelf geen overwegende woon- en verblijfsfunctie. Dat, zoals Bedrijfsplanning Bollenstreek naar voren heeft gebracht, tot het bedrijventerrein ook enkele bedrijfswoningen behoren, is daarvoor onvoldoende .
Het betoog slaagt niet.
6.       Het hoger beroep van Bedrijfsplanning Bollenstreek is ongegrond.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
7.       Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bij de aanvraag om omgevingsvergunning gaat om een bijbehorend bouwwerk.
Vaststaat dat als sprake is van een bijbehorend bouwwerk, de maximale maten in artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor voor buiten de bebouwde kom worden overschreden. De rechtbank heeft alleen al daarom terecht overwogen dat het college geen toepassing had kunnen geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo. Wanneer zou moeten worden overwogen dat het niet gaat om een bijbehorend bouwwerk, mag het college ook geen toepassing geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo. Het zou tot dezelfde uitkomst hebben geleid. In beide gevallen moet het college namelijk alsnog beoordelen of de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo. Voor die beoordeling is bovendien niet van belang of het gaat om een bijbehorend bouwwerk of niet. Dit betekent dat [appellant sub 2] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar incidenteel hoger beroep.
8.       Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
Conclusie
9.       De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het hoger beroep van Bedrijfsplanning Bollenstreek B.V. ongegrond;
III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
727