202300150/1/R2.
Datum uitspraak: 10 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd in [plaats], gemeente Venray,
2. [appellant sub 2], wonend in [woonplaats], gemeente Venray,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 december 2022 in zaak nr. 21/2999 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2020 heeft het college aan [appellante sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van twee tunnelkassen en een pomphuis ten behoeve van fruitteelt aan de [locatie A] in Ysselsteyn.
Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2020 herroepen en met aanvulling van de motivering en aanpassing van het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee tunnelkassen en een pomphuis.
Bij uitspraak van 2 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2021 vernietigd voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het bouwen van de tunnelkassen en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 2] en [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2], [appellante sub 1] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 14 februari 2023 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2020 opnieuw gegrond verklaard, het besluit herroepen en met aanvulling van de motivering en aanpassing van het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de tunnelkassen.
[appellant sub 2] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 14 februari 2023.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 20 augustus 2025, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.G. de Wit, rechtsbijstandsverlener in Venlo, [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Pronk, advocaat in Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Smids, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. Op 16 september 2020 heeft [appellante sub 1] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van twee tunnelkassen en een pomphuis voor fruitteelt aan de [locatie A] in Ysselsteyn. De tunnelkassen en het pomphuis zijn al aanwezig op het perceel. De tunnelkassen dienen als voorzieningen voor de teelt van zachtfruit.
Besluit van 13 november 2020
4. Bij besluit van 13 november 2020 heeft het college aan [appellante sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De twee tunnelkassen en het pomphuis waren in strijd met artikel 3.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied-Venray 2010", omdat zij op minder dan 10 m waren gelegen van gronden met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer" en omdat de afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelgrens minder dan 5 m was. Voor de activiteit bouwen heeft het college geconcludeerd dat op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.
Besluit van 28 september 2021
4.1. In de bezwaarfase heeft [appellante sub 1] het bouwplan aangepast, zodat deze voldoet aan de voorgeschreven maatvoering in artikel 3.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Venray 2010". Door het aangepaste bouwplan is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan niet meer nodig. Het college heeft daarom het besluit van 13 november 2020 herroepen en met een aanvullende motivering een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Uitspraak van de rechtbank
Gebruik
5. Volgens de rechtbank is, anders dan [appellant sub 2] heeft betoogd, wel sprake van agrarisch grondgebruik in overeenstemming met artikel 3.1, onder a, van de planregels. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tunnelkassen en het pomphuis worden opgericht ten behoeve van de fruitteelt en dat dat gebruik onder agrarisch gebruik valt op grond van artikel 1.15 van de planregels.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, anders dan [appellant sub 2] heeft betoogd, het bouwplan moet worden getoetst aan artikel 3.1, onder a, in samenhang gelezen met artikel 1.15 van de planregels. Het college heeft terecht niet getoetst aan de planregels over een intensieve veehouderij op grond van artikel 3.1, onder h, in samenhang met artikel 1.62 van de planregels. Uit de functieaanduiding "intensieve veehouderij" in samenhang gelezen met artikel 3.1 van de planregels volgt immers niet dat ter plaatse van die aanduiding alleen een intensieve veehouderij is toegestaan, aldus de rechtbank.
Bouwen
5.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen verdeeld zijn over de vraag of het bouwplan voldoet aan de bouwregels in artikel 3.2.2 van de planregels. Daarin is opgenomen dat voor bouwwerken die zijn gelegen binnen het bouwvlak met, voor zover van belang, de aanduiding "intensieve veehouderij" de eisen zoals genoemd onder a tot en met m gelden.
Wat betreft de tunnelkassen, heeft de rechtbank het volgende overwogen. Anders dan het college, is de rechtbank van oordeel dat de tunnelkassen niet voldoen aan de definitie van kassen uit artikel 1.66 van de planregels. De rechtbank legt deze planregel letterlijk uit. Op grond van die definitie is een kas een agrarisch bedrijfsgebouw. In artikel 1.13 van de planregels is een agrarisch bedrijfsgebouw gedefinieerd als een gebouw dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Een agrarisch bedrijf is gedefinieerd in artikel 1.11 van de planregels als een bedrijf met een minimale omvang van 20 Nge. Volgens de rechtbank is niet in geschil dat de kwekerij niet valt onder de definitie van een agrarisch bedrijf omdat het niet een omvang van 20 Nge heeft. Gelet hierop kan het niet onder de definitie van een kas vallen, omdat het agrarisch bedrijfsgebouw niet ten dienste staat aan een agrarisch bedrijf.
Wat betreft het pomphuis, heeft de rechtbank overwogen dat dit bouwwerk voldoet aan de definitie van een (agrarisch) bedrijfsgebouw onder artikel 1.13 van de planregels en dus niet in strijd met het bestemmingsplan is. Volgens de rechtbank is op grond van artikel 1.13 ook een bedrijfsgebouw toegestaan ten behoeve van een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1.11 van de planregels. Volgens de rechtbank is de kwekerij een bedrijf, omdat hiervoor geen bepaalde omvang geldt. Het is dus geen agrarische bedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan, maar wel een bedrijf, aldus de rechtbank. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan [appellant sub 2] stelt, geen sprake is van hobbymatig gebruik maar een bedrijf opgericht in de vorm van een kwekerij voor zachtfruit. Hiertoe heeft de rechtbank verwezen naar een melding op grond van het Activiteitenbesluit van 15 september 2020 die is ingediend door [appellante sub 1].
Hoger beroepen
6. Hieronder zullen de hoger beroepsgronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] gezamenlijk per onderwerp worden behandeld. Eerst worden de hoger beroepsgronden over de tunnelkassen behandeld en daarna de hoger beroepsgronden over het pomphuis.
Tunnelkassen
Gebruik
7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Hij voert hierover aan dat binnen de functieaanduiding "intensieve veehouderij" niet ook agrarisch grondgebruik als bedoeld in artikel 3.1, onder a, van de planregels is toegestaan. De rechtbank heeft volgens hem de onderlinge samenhang tussen de planregels niet onderkend. Daarbij is ook de geschiedenis van het bouwvlak van belang volgens [appellant sub 2]. Zijn varkenshouderij en de gronden van [appellante sub 1] maken deel uit van hetzelfde bouwvlak. Dit komt doordat voorheen de gronden in eigendom waren van de veehouderij die daar een veehouderij exploiteerde, maar de percelen zijn inmiddels gesplitst en de varkenshouderij inclusief rechten zijn verkocht aan [appellant sub 2]. Het andere gedeelte heeft [appellante sub 1] in eigendom.
Bouwen
8. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tunnelkassen niet onder de categorie "kassen" uit artikel 3.2.2, onder e, van de planregels vallen. Volgens haar hoeft namelijk niet aan de definitie van een agrarisch bedrijf te worden voldaan, om onder de categorie "kassen" te vallen. In het geval dat wel aan die definitie moet worden voldaan, voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor een agrarisch bedrijf een bepaalde omvang geldt waarvan onweersproken is gesteld dat zij daar niet aan voldoet. Zij heeft op de zitting namelijk weersproken dat er een bepaalde omvang geldt voor een agrarisch bedrijf. Daarbij licht [appellante sub 1] toe dat de Nge-norm, die in het bestemmingsplan wordt gehanteerd, een verouderde norm is en niet meer mag worden toegepast. Ter onderbouwing verwijst [appellante sub 1] naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2830. 9. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de eisen voor bouwwerken uit artikel 3.2.2 van de planregels gelden. Het bouwwerk is namelijk gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" en volgens [appellant sub 2] moet het bouwplan daarom ten dienste staan aan een intensieve veehouderij. Dit is niet het geval.
Oordeel over de tunnelkassen
10. De Afdeling stelt vast dat de gronden van [appellante sub 1] de bestemming "Agrarisch" hebben met als functieaanduiding "intensieve veehouderij" en "bedrijfswoning". Ook is op de gronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] gezamenlijk één bouwvlak gesitueerd.
Gebruik
11. Uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning blijkt dat [appellante sub 1] op haar gronden een kwekerij wil oprichten en zachtfruit wil gaan telen. Deze vorm van gebruik valt onder de definitie van agrarisch grondgebruik zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan, omdat het gebruik van de gronden voor fruitteelt is gericht op het voortbrengen van producten.
Uit artikel 3.1 van de planregels volgt dat op de gronden met de agrarische bestemming zowel een intensieve veehouderij als agrarisch grondgebruik is toegestaan. De bepalingen in het bestemmingsplan staan er niet aan in de weg dat deze activiteiten binnen hetzelfde bouwvlak zijn toegestaan en mogen worden uitgevoerd door verschillende personen of bedrijven. Dit betekent dat binnen hetzelfde bouwvlak is toegestaan dat [appellant sub 2] zijn intensieve veehouderij exploiteert op zijn perceel en dat [appellante sub 1] binnen hetzelfde bouwvlak, maar op haar perceel de gronden agrarisch gebruikt. Gelet op het vorenstaande is het gebruik van de gronden voor fruitteelt dus in overeenstemming met de bestemming.
Vervolgens is de vraag of het oprichten van de tunnelkassen in overeenstemming is met de bouwregels uit het bestemmingsplan.
Bouwen
12. Niet in geschil is dat de tunnelkassen bouwwerken zijn die zijn gelegen binnen het bouwvlak. Op dat bouwvlak rust de aanduiding "intensieve veehouderij". Dit betekent dat de tunnelkassen moeten voldoen aan de bouwregels in artikel 3.2.2. van de planregels. Niet van belang is de vraag of binnen het bouwvlak daadwerkelijk een intensieve veehouderij is opgericht en of de bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de intensieve veehouderij. Voor het toepassen van de bouwregels van artikel 3.2.2. van de planregels is alleen van belang of de bouwwerken zijn gelegen binnen het bouwvlak en welke functieaanduiding dat bouwvlak heeft.
De vraagt die voorligt is of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de tunnelkassen niet voldoen aan de definitie van "kas".
12.1. Voor het antwoord op die vraag en, in verband daarmee, op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en aanduiding(en) en de daarbij behorende regels bepalend. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd. Als die op zichzelf niet duidelijk is en ook niet in samenhang met de andere planregels (systematiek), dan komt betekenis toe aan de niet bindende plantoelichting. Die plantoelichting kan namelijk meer inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever.
12.2. Om onder de definitie van het begrip "kas" te vallen moet sprake zijn van een agrarisch bedrijfsgebouw. Uit artikel 1.13 van de planregels volgt dat een (agrarisch) bedrijfsgebouw een (gedeelte van een) gebouw is, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf. Uit artikel 1.11 van de planregels volgt dat sprake is van een agrarisch bedrijf bij een omvang van 20 Nge en is gericht op het voortbrengen van producten.
12.3. Uit de aangevallen uitspraak en hoger beroepsgronden blijkt dat in deze zaak de kernvraag voorop staat of ter plaatse een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend en met name de vraag of dat een vereiste is op grond van het bestemmingsplan. Om die vraag te kunnen beantwoorden is doorslaggevend op welke wijze de haakjes om het begrip "agrarisch" in artikel 1.13 van de planregels moeten worden begrepen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, acht de Afdeling, anders dan de rechtbank, de bouwregels onder 3.2.2. van de planregels niet op zichzelf duidelijk. Het gebruik van de haakjes om het woord "agrarisch" maakt dat de bouwregels voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Daarom zal de Afdeling hieronder de planregels bezien in samenhang met andere planregels (systematiek).
12.4. Het betreft in dit geval een bestemmingsplan voor een buitengebied. Het bestemmingsplan bevat bouwregels voor bouwwerken gelegen op gronden met verschillende bestemmingen. In de begripsbepalingen is alleen de definitie opgenomen van "(agrarisch) bedrijfsgebouw". Er is geen aparte begripsbepaling voor "bedrijfsgebouw". Het begrip "bedrijfsgebouw" komt voor in meerdere bouwregels. De Afdeling verwijst naar artikel 4.2.2. onder a, van de planregels die gaan over de bouwregels voor bouwwerken binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" en artikel 5.2.2. voor de bouwregels voor bouwwerken op gronden met de bestemming "Bedrijf". In artikel 4.2.2, onder a van de planregels staat "(agrarisch) bedrijfsgebouw" terwijl in artikel 5.2.2., onder a, van de planregels staat "bedrijfsgebouw". Uit deze systematiek volgt volgens de Afdeling dat bij agrarische bestemmingen het woord "agrarisch" zonder haakjes moet worden gelezen. Bij een bestemming als "Bedrijf" staat de bestemming dan een bedrijfsgebouw toe, waarbij de haakjes om het woord "agrarisch" niet hoeven te worden gelezen. Of sprake is van een agrarisch bedrijfsgebouw of van een niet-agrarisch bedrijfsgebouw hangt dus af van de bestemming. Dit betekent dat bij agrarische bestemmingen geldt dat alleen agrarische bedrijfsgebouwen zijn toegestaan die worden opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Dit is ook in overeenstemming met artikel 3.2 van de planregels waarin staat dat de gebouwen en bouwwerken ten dienste moeten staan aan de bestemming en met het kopje "Agrarisch bedrijf" boven artikel 3.2.2 van de planregels.
12.5. Deze uitleg betekent in dit geval dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat een kas een agrarisch bedrijfsgebouw is dat dient ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Uit artikel 1.11 van de planregels volgt dat een agrarisch bedrijf een omvang moet hebben van 20 Nge.
Voor zover [appellante sub 1] betoogt dat deze norm niet mag worden toegepast omdat deze niet ruimtelijk relevant zou zijn, volgt de Afdeling dit betoog niet. Uit overweging 7.2 van zowel de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1887 als de uitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3535, volgt dat de Nge-norm weliswaar geen adequaat handvat is om de ruimtelijke effecten van een veehouderij op de omgeving te kunnen beoordelen, maar dat de norm wel kan worden gebruikt om de volwaardigheid van een agrarisch bedrijf te beoordelen. In dit geval staat de Nge-norm in de begripsbepaling van een agrarisch bedrijf en heeft het als doel om te beoordelen of sprake is van een bepaalde omvang om als een dergelijk bedrijf te kwalificeren. Uit de bovengenoemde uitspraken uit 2018 volgt dat de Nge-norm in dit geval kan worden toegepast om te beoordelen of de kwekerij voldoet aan de definitie van een agrarisch bedrijf in artikel 1.11 van de planregels. Om te voldoen hieraan moet de kwekerij een omvang van 20 Nge hebben. Desgevraagd heeft [appellante sub 1] niet gesteld of onderbouwd dat de kwekerij voldoet aan deze omvang. Gelet hierop dienen de tunnelkassen niet ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en zijn deze niet toegestaan op grond van artikel 3.2.2, onder e, van de planregels. De rechtbank is terecht ook tot dit oordeel gekomen. Pomphuis
13. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de bouw van het pomphuis in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens [appellant sub 2] is namelijk geen sprake van agrarische bedrijfsmatige activiteiten, zodat het college het pomphuis niet onder de categorie "(agrarische) bedrijfsgebouwen" kon scharen. Uit het feit dat een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan, kan niet worden afgeleid dat sprake is van een bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten, aldus [appellant sub 2]. Ook zien de gronden van [appellante sub 1] er volgens [appellant sub 2] verwaarloosd en desolaat uit.
Het feit dat de rechtbank voor de tunnelkassen wel het criterium hanteert dat sprake moet zijn van een agrarisch bedrijf, maar bij het pomphuis enkel sprake hoeft te zijn van een bedrijf, volgt [appellant sub 2] niet.
[appellant sub 2] betoogt ook dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog over dat het college het bouwplan had moeten toetsen aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
14. De Afdeling verwijst kortheidshalve naar wat is overwogen onder 12.4 - 12.5. Wat daar is overwogen betekent dat op de gronden met de bestemming "Agrarisch" alleen agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Hierboven is al vastgesteld dat daarvan geen sprake is. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het in overeenstemming is met artikel 3.2.2, onder a, van de planregels om een pomphuis op te richten omdat dat een bedrijfsgebouw is ten dienste van een bedrijf.
Het betoog slaagt.
14.1. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank ten onrechte niet ingegaan is op de goede ruimtelijke ordening, overweegt de Afdeling als volgt. De rechtbank heeft over het pomphuis geoordeeld dat het college geen vergunning had mogen verlenen voor het gebruik van de gronden in afwijking van het bestemmingsplan omdat daarvan geen sprake is. Voor de tunnelkassen heeft de rechtbank een opdracht gegeven om de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk op een andere grondslag te verlenen. Pas als de rechtbank van oordeel was dat het college wel een omgevingsvergunning voor het afwijken van he bestemmingsplan had moeten verlenen, had zij toegekomen aan de toets of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is hier dus niet ten onrechte aan voorbij gegaan.
Conclusie hoger beroepen
15. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover daarin is geoordeeld dat het pomphuis voldoet aan artikel 3.2.2, onder a, van de planregels dient te worden vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige te worden bevestigd. Dit betekent dat de Afdeling hierna toe zal komen aan het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 14 februari 2023 dat is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank.
16. Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden.
Nader besluit van 14 februari 2023
17. Het besluit van 14 februari 2023 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
18. In het herstelbesluit van 14 februari 2023 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant sub 2] voor wat betreft de tunnelkassen. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2020 herroepen en onder aanvulling van de motivering een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen om de tunnelkassen op te richten. In de onderbouwing staat dat het college de tunnelkassen aanmerkt als (agrarische) bedrijfsgebouwen in de zin van artikel 1.13 van de planregels. Volgens het college wordt aan de voorschriften uit artikel 3.2.2, onder a, van de planregels, voor bouwen van een (agrarisch) bedrijfsgebouw voldaan, omdat sprake is van een bedrijf.
Beroep van [appellant sub 2]
19. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het besluit, omdat volgens hem de tunnelkassen niet onder de definitie van "(agrarisch) bedrijfsgebouw" valt.
20. Gelet op hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 12.4 - 12.5 betoogt [appellant sub 2] terecht dat de tunnelkassen niet in overeenstemming zijn met artikel 3.2.2, onder a, van de planregels in samenhang gelezen met artikel 1.11 en 1.13 van de planregels. De tunnelkassen worden immers niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in artikel 1.11 en 1.13 van de planregels. Hierdoor is geen sprake van een agrarisch bedrijfsgebouw dat wordt opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf en is de omgevingsvergunning voor de tunnelkassen in strijd met artikel 3.2.2, onder a, van de planregels verleend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
21. Het beroep is gegrond. De Afdeling zal het besluit van 14 februari 2023 vernietigen. Dit betekent dat [appellante sub 1] geen omgevingsvergunning heeft voor de tunnelkassen en het pomphuis en het college opnieuw op de aanvraag zal moeten beslissen.
22. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is geoordeeld dat het pomphuis voldoet aan artikel 3.2.2 van de planregels;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 24 februari 2023, gegrond;
VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 24 februari 2023, kenmerk: 528952;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.786,53, voor € 2.721,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Venray aan [appellant sub 2] het door hun voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025
932-1074
Bijlage bij de uitspraak
Planregels
Artikel 1.11 luidt:
"agrarisch bedrijf: een bedrijf met een minimale omvang van 20 Nge, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal."
Artikel 1.13 luidt:
"(agrarisch) bedrijfsgebouw: (een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf."
Artikel 1.15 luidt:
"agrarisch grondgebruik: gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren"
Artikel 1.66 luidt:
"kas: een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen."
Artikel 3.1, aanhef en onder a en h, van de planregels luidt:
"De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
[…]
h. de uitoefening van een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waarbij ook activiteiten behorende tot een agrarisch bedrijf zijn toegestaan, met uitzondering van glastuinbouw;".
Artikel 3.2, van de planregels, luidt:
"Bouwregels: Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden tenzij anders op de verbeelding weergegeven"
Artikel 3.2.2, aanhef en onder a en e, luidt:
"Voor de bouwwerken gelegen binnen een bouwvlak met de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’, de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’ gelden de volgende eisen:
a. (agrarische) bedrijfsgebouwen:
Goothoogte: Max. 6,5 m.
Bouwhoogte: Max. 11 m.
Dakhelling: Min. 12 º
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens: Min. 5 m.
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer': Min. 10 m.
Afstand tot burgerwoning: Min. 25 m.
Afstand tot andere nabijgelegen (bedrijfs)woning buiten het bouwvlak: Min. 25 m.
e. kassen:
Goothoogte: Max. 6 m
Bouwhoogte: Max. 7,5 m
Oppervlakte bij glastuinbouwbedrijven zoals nader aangeduid op de verbeelding: Max. de oppervlakte als aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens: Min. 5 m Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer': Min. 10 m".