ECLI:NL:RVS:2025:4230

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202400955/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Gundelach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor plaatsing van afvalcontainers nabij Buitenplaats Ketelhaven

Op 3 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Buitenplaats Ketelhaven en het college van burgemeester en wethouders van Dronten. De zaak betreft de aanwijzing van een locatie aan de Ketelweg voor de plaatsing van vier bovengrondse containers voor afval. De stichting, eigenaar van het terrein Buitenplaats Ketelhaven, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2023, waarin de gemeente de locatie voor de containers heeft aangewezen. De stichting is van mening dat de locatie niet geschikt is vanwege verkeersveiligheid, het aanzicht van de Buitenplaats en de loopafstanden voor bewoners. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 25 juli 2025, waarbij zowel de stichting als de gemeente vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelde dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten, ondanks de bezwaren van de stichting. De Afdeling concludeerde dat de gevolgen voor de omgeving aanvaardbaar zijn en dat het college de belangen goed heeft afgewogen. Het beroep van de stichting is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400955/1/R1.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Buitenplaats Ketelhaven (hierna: de stichting), gevestigd in Dronten,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2023 heeft het college de locatie aan de Ketelweg, nabij het voormalige recreatiepark Buitenplaats Ketelhaven, aangewezen voor de plaatsing van vier bovengrondse containers.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 juli 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Smit en J.W.J. Bottenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De stichting is eigenaar en beheerder van het terrein dat wordt aangeduid als Buitenplaats Ketelhaven (hierna: de Buitenplaats). Het betreft een voormalig recreatiepark, waar permanente woningen zijn gerealiseerd. De afvalinzameling op de Buitenplaats werd voorheen beheerd door de stichting.
Bij het besluit is de locatie aan de Ketelweg, tussen de toegangsweg van de Buitenplaats en de watergang Roggebottocht (hierna: de locatie), aangewezen voor de plaatsing van vier bovengrondse containers voor huishoudelijk restafval, plastic verpakkingen en metalen verpakkingen en drankkartons (PBD) en voor papier en karton. De stichting staat geen containers van de gemeente toe op haar gronden. Daarom heeft het college de locatie net buiten de Buitenplaats en ter hoogte van de in- en uitrit daarvan, het geschiktst geacht. Daarbij heeft het college betrokken dat de loopafstand vanaf de Buitenplaats tot de locatie gering is.
De stichting vindt de aangewezen locatie niet geschikt voor bovengrondse containers.
Wijze van inzameling
2.       Het betoog van de stichting dat de afvalinzameling op de Buitenplaats ten onrechte door de gemeente wordt verricht met als gevolg dat de bewoners daardoor afvalstoffenheffing moeten betalen, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure gaat het alleen over het besluit tot aanwijzing van de locatie voor het plaatsen van afvalcontainers.
Toetsingskader
3.       Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van afvalcontainers.
4.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor afvalcontainers. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de afvalcontainers, toeneming van verkeer van en naar de afvalcontainers en (verkeer)hinder die gepaard gaat met het legen van de afvalcontainers. Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
Geschiktheid
Verkeersveiligheid
5.       De stichting betoogt dat de locatie uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt is. Door de afvalcontainers op de locatie zal het zicht vanaf de uitrit van de Buitenplaats op de Ketelweg worden belemmerd, stelt zij.
5.1.    De afvalcontainers zijn op een groenstrook op ongeveer 1 m ten westen van de Ketelweg en op ongeveer 5 m ten zuiden van de in- en uitrit van de Buitenplaats voorzien. Het college erkent dat het zicht op de Ketelweg vermindert door de afvalcontainers, maar volgens het college leidt dat er niet toe dat ter plaatse een verkeersonveilige situatie ontstaat. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op dat standpunt kon stellen. Zoals het college heeft toegelicht, blijft er voor het verkeer dat vanuit de Buitenplaats de Ketelweg oprijdt nog voldoende zicht op eventueel verkeer dat vanuit het zuiden komt aanrijden. De Afdeling neemt daarbij ook in aanmerking dat de Ketelweg een voorrangsweg is. Vanuit de uitrit vanaf de Buitenplaats moet het verkeer voorrang verlenen aan andere weggebruikers en daarbij is voorzichtigheid geboden.
Het betoog slaagt niet.
Aanzicht van de Buitenplaats
6.       De stichting voert aan dat de locatie niet geschikt is, omdat het aanzicht van de ingang van de Buitenplaats wordt aangetast. De Buitenplaats is namelijk gericht op het wonen in een verzorgde en parkachtige omgeving. Daarbij wijzen zij erop dat afvalcontainers op de locatie zullen leiden tot bijplaatsingen van afval en zwerfafval.
6.1.    Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is en dit de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit niet aantast. De Afdeling verwijst als voorbeeld naar haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724, onder 6.1.
De locatie is voorzien bij de in- en uitrit van de Buitenplaats. Even verderop liggen aan weerszijden daarvan parkeerplaatsen. De woningen zijn vanaf de Ketelweg niet zichtbaar. Zij worden aan het zicht onttrokken door beplanting.
De plaatsing van afvalcontainers op de locatie heeft weliswaar enige gevolgen voor het aanzicht van de in- en uitrit en het daaraan gelegen parkeerterrein van de Buitenplaats, maar het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de gevolgen voor het aanzicht van de Buitenplaats aanvaardbaar zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de locatie, gezien de ligging daarvan, niet afdoet aan het parkachtige karakter van de Buitenplaats. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet mocht aanwijzen vanwege de aantasting van het aanzicht van de Buitenplaats.
Het betoog slaagt niet.
Loopafstanden
7.       De stichting voert aan dat de locatie niet geschikt is, omdat die zich bevindt op een te grote afstand van de woningen, waarvan de bewoners gebruik moeten maken van de containers. Volgens de stichting is de afstand tussen de locatie en de woningen tussen de 200 m en 500 m.
7.1.    Het college erkent dat de loopafstanden van en naar de locatie vanaf de woningen op de Buitenplaats groot zijn. Het college hanteert, zoals het op de zitting te kennen heeft gegeven, als vaste gedragslijn een maximale loopafstand van 250 m. Maar het college heeft uiteengezet dat een locatie met kortere loopafstanden voor de bewoners buiten de Buitenplaats niet mogelijk is. De locatie die bij het besluit is aangewezen, is namelijk de locatie met de kortst mogelijke loopafstand vanaf de Buitenplaats die zich bevindt op grondgebied in eigendom van de gemeente. Dit heeft de stichting niet betwist.
Omdat een locatie dichterbij de woningen niet mogelijk is, omdat de stichting niet meewerkt aan de plaatsing van containers op de Buitenplaats, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie vanwege de loopafstand vanaf de woningen niet geschikt heeft mogen achten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie geschiktheid
8.       De conclusie is dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten.
Gebruik van de containers
9.       De stichting betoogt dat het college de locatie niet mocht aanwijzen, omdat daar alleen bovengrondse containers mogelijk zijn. In dat kader brengt de stichting naar voren dat deze containers zijn voorzien van een klepconstructie die op hoogte moet worden bediend. Volgens de stichting zijn deze type containers voor onder meer gebruikers van een scootmobiel of rolstoel niet zelfstandig te gebruiken. Zij wijst er verder ook op dat in de rest van de gemeente ondergrondse containers worden geplaatst, waarvan de vulopening zich lager bevindt. Zij doet in dit verband daarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
9.1.    Het college heeft in zijn nadere stuk en tijdens de zitting nader toegelicht dat de klep van bovengrondse containers weliswaar hoger kan liggen dan die van ondergrondse containers, maar dat het tot op vandaag geen concrete meldingen of klachten heeft gekregen over het gebruik daarvan. Zulke containers worden volgens het college ook op veel plekken in Nederland gebruikt en zijn dus niet ongebruikelijk. De Afdeling ziet geen aanleiding om het college daarin niet te volgen. Daarbij komt dat het college te kennen heeft gegeven dat de locatie de enige geschikte locatie is en dat het vanwege ondergrondse kabels en leidingen niet mogelijk is om op de locatie ondergrondse containers te plaatsen. Dit is tussen partijen niet in geschil. Van gelijke gevallen in de gemeente, waarbij ondergrondse containers zijn geplaatst, is niet gebleken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Het betoog slaagt niet.
Verwijderen containers
10.     Over het betoog van de stichting dat het college ten onrechte de containers van de stichting die op een andere plek stonden dan de locatie- heeft verwijderd, voordat de beroepsprocedure is afgerond, overweegt de Afdeling dat dit een omstandigheid is van na het besluit en alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze omstandigheid kan dus geen grond vormen voor vernietiging van het besluit.
Het betoog slaagt niet.
11.     In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet mocht aanwijzen voor het plaatsen van bovengrondse containers.
Conclusie
12.     Het beroep is ongegrond.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
1036