ECLI:NL:RVS:2025:4220

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202406890/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor lichte recyclewerkzaamheden in Wieringerwaard

Op 3 september 2024 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon een omgevingsvergunning aan [partij] voor lichte bedrijfsactiviteiten, waaronder handmatige recyclewerkzaamheden in een loods op het perceel [locatie 2] in Wieringerwaard. [appellant], wonend op het naastgelegen perceel [locatie 1], was het niet eens met deze vergunning en stelde beroep in bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 1 november 2024. Hierop stelde [appellant] hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 7 juli 2025 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking en het college werd vertegenwoordigd door B. Visser. Ook [partij] was aanwezig, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B]. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college de vergunning mocht verlenen, omdat de vergunning niet voldoende duidelijk was geformuleerd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 3 september 2024, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 14 maart 2025 gegrond. De Afdeling stelde een nieuwe formulering van voorschrift 4 vast, die de voorwaarden voor de omgevingsvergunning verduidelijkte. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

202406890/1/R1.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Wieringerwaard, gemeente Hollands Kroon,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­Holland (hierna: de rechtbank) van 1 november 2024 in zaak nr. 24/5885 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2024 heeft het college aan [partij] (hierna: [partij]) een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van lichte bedrijfsactiviteiten bestaande uit lichte handmatige recyclewerkzaamheden in een loods op het perceel [locatie 1] in Wieringerwaard.
Bij uitspraak van 1 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 14 maart 2025 heeft het college het besluit van
3 september 2024 vervangen en gewijzigd door een voorschrift aan de vergunning toe te voegen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld
Het college en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 juli 2025, waar [appellant B] en [appellant A], bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking, rechtsbijstandverlener in Schagerbrug, en het college, vertegenwoordigd door B. Visser, zijn verschenen. Ook is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont op het perceel [locatie 2] in Wieringerwaard. Op het naastgelegen perceel [locatie 1] is op ongeveer 7 meter afstand een loods gelegen die in eigendom is van [partij]. Deze loods dient als opslag voor het bedrijf van [partij] dat zich onder andere bezighoudt met recyclewerkzaamheden. Omdat het planologisch niet is toegestaan de loods voor recyclewerkzaamheden te gebruiken, heeft [partij] een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Het college heeft bij het besluit van 3 september 2024 de vergunning verleend. [appellant] is het niet eens met deze vergunning. Hij heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld bij de Afdeling en opnieuw om een voorlopige voorziening verzocht. Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:353, het besluit van 3 september 2024 gewijzigd. Met het besluit van 14 maart 2025 heeft het college een voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd en tekstuele aanpassingen doorgevoerd in de aan het besluit van 3 september 2024 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing.
3.       Ter plaatse gold ten tijde van belang het wijzigingsplan "[locatie 1], Wieringerwaard", waarin het perceel waarop de loods staat de bestemming "Bedrijf - Opslag" had. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen.
Beoordeling hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de vergunning mocht verlenen. Daartoe voert hij ten eerste aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de op het perceel rustende maatbestemming en de omstandigheid dat eerder aan [partij] een last onder dwangsom is opgelegd. In de tweede plaats leidt de vergunning tot onaanvaardbare geluidhinder bij de woning van [appellant]. Volgens [appellant] maakt de omgevingsvergunning het immers mogelijk om machines te gebruiken bij de recyclewerkzaamheden. De afstand tussen zijn woning en de loods voldoet niet aan de richtafstanden als neergelegd in de VNG-brochure. Bovendien is het aan de vergunning ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek niet zorgvuldig uitgevoerd omdat daarin ten onrechte niet is betrokken wat de geluidsniveaus zijn als gevolg van het slijpen en zagen van materialen. Ook is ten onrechte niet onderzocht wat de gevolgen zijn van het gooien van materialen in bakken, aldus [appellant].
4.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.2.              Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd over de maatbestemming "Bedrijf - Opslag" en de eerdere aan [partij] opgelegde last onder dwangsom geen omstandigheden zijn die kunnen leiden tot de conclusie dat het college de vergunning niet mocht verlenen. Deze omstandigheden gaan immers niet over de vraag wat de ruimtelijke gevolgen zijn van de aangevraagde vergunning.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college ervan uit mocht gaan dat de vergunning niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast bij de woning van [appellant]. Daarover overweegt de Afdeling als volgt.
Het college heeft een vergunning verleend voor het uitvoeren van lichte bedrijfsactiviteiten, bestaande uit lichte handmatige recyclewerkzaamheden in de loods, het verwijderen van kabels uit lichtbakken en het demonteren van TL-bakken. Anders dan [appellant] stelt, maakt de omstandigheid dat niet is voldaan aan de richtafstand die in de VNG-brochure is vermeld, niet dat vergunningverlening niet mogelijk is. De afstanden in de VNG-brochure zijn indicatief en ook staat daarin dat indien niet aan de richtafstand is voldaan, een geluidonderzoek kan worden uitgevoerd. Het college heeft het akoestisch rapport (hierna: het rapport) van Amro Advies van 17 januari 2024 aan het besluit van 3 september 2024 ten grondslag gelegd. In het rapport is getoetst of aan de in de VNG-brochure opgenomen grenswaarden kan worden voldaan. De conclusie luidt dat de berekende geluidsniveaus bij de woning van [appellant] voldoen aan de in de VNG-brochure opgenomen grenswaarden. De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (hierna: de omgevingsdienst) heeft in het advies van 31 januari 2024 op verzoek van het college het rapport van Amro Advies beoordeeld. De omgevingsdienst adviseert het college om in te stemmen met de bevindingen en conclusies als opgenomen in het onderzoek. Gelet hierop heeft het college geconcludeerd dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat aanwezig is en heeft daarom de vergunning verleend.
In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies in het rapport van Amro Advies en de beoordeling daarvan door de omgevingsdienst. In het rapport is betrokken dat de handmatig gestripte materialen inpandig met de hand in een aanhanger worden gelegd of in recyclingbakken verzameld. Er wordt niet gegooid met materialen. Dat volgens [appellant] in het verleden de werkzaamheden op een andere manier werden uitgevoerd, betekent niet dat het akoestisch onderzoek voor onjuist moet worden gehouden.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
4.4.    De Afdeling constateert met [appellant] en net zoals de voorzieningenrechter dat de omschrijving van de recyclewerkzaamheden in de omgevingsvergunning niet volledig aansluit op wat in het akoestisch onderzoek en de ruimtelijke onderbouwing staat. Zowel het college als [partij] hebben te kennen gegeven dat in de vergunning niet is beoogd dat met machines wordt gewerkt. De omgevingsvergunning van 3 september 2024 geeft daar echter onvoldoende blijk van. Naar het oordeel van de Afdeling is de vergunning daarmee onvoldoende duidelijk. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt in zoverre.
Conclusie hoger beroep
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 september 2024 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Beoordeling beroep
6.       Het college heeft op 14 maart 2025 opnieuw op de aanvraag beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling zal het beroep daartegen hierna beoordelen.
7.       Met het besluit van 14 maart 2025 heeft het college tekstuele aanpassingen doorgevoerd in de aan het besluit van 3 september 2024 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing. Verder heeft het college een voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd dat als volgt luidt: "Van deze omgevingsvergunning mag slechts gebruik gemaakt worden voor zover deze ziet op het inpandig in de loods handmatig en zonder slijpen of zagen het verwijderen van kabels uit lichtbakken en het demonteren van TL-bakken. De gestripte materialen worden in een aanhanger (of in de schuur) gelegen zonder te gooien;" (hierna: voorschrift 4).
7.1.    Met [appellant] constateert de Afdeling dat voorschrift 4 gebrekkig is geformuleerd. Naar het oordeel van de Afdeling is het voorschrift dan ook niet voldoende duidelijk.
Het betoog slaagt.
Conclusie beroep
8.       Het beroep tegen het besluit van 14 maart 2025 is gegrond. De Afdeling zal het besluit vernietigen voor zover dat gaat over voorschrift 4 wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Partijen hebben op de zitting ingestemd met een nieuwe formulering van voorschrift 4. Gelet op wat op zitting is besproken en het belang van finale geschilbeslechting, ziet de Afdeling aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat voorschrift 4 als volgt komt te luiden: "Met deze omgevingsvergunning is alleen toegestaan het inpandig in de loods verrichten van de volgende recyclewerkzaamheden: het handmatig verwijderen van kabels uit lichtbakken, het handmatig demonteren van TL-bakken die worden gestript, en het handmatig in een aanhanger leggen van de na deze werkzaamheden resterende materialen, zonder deze daarin te gooien. Het bij deze werkzaamheden gebruiken van een hamer of machines om te slijpen of te zagen, is niet toegestaan."
Slot
9.       Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-­Holland van 1 november 2024 in zaak nr. 24/5885;
III.      verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van 3 september 2024 gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon van 3 september 2024;
V.       verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon van 14 maart 2025 gegrond;
VI.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon van 14 maart 2025, voor zover het voorschrift 4 betreft;
VII.     bepaalt dat voorschrift 4 als volgt komt te luiden: "Met deze omgevingsvergunning is alleen toegestaan het inpandig in de loods verrichten van de volgende recyclewerkzaamheden: het handmatig verwijderen van kabels uit lichtbakken, het handmatig demonteren van TL-bakken die worden gestript, en het handmatig in een aanhanger leggen van de na deze werkzaamheden resterende materialen, zonder deze daarin te gooien. Het bij deze werkzaamheden gebruiken van een hamer of machines om te slijpen of te zagen, is niet toegestaan.";
VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder VI vernietigde gedeelte van het besluit van 14 maart 2025;
IX.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.081,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
X.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon het door [appellant A] en [appellant B] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 466,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Wijgerde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
672-1124