ECLI:NL:RVS:2025:353

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
202406890/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor lichte recyclewerkzaamheden in Wieringerwaard

Op 30 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning die op 3 september 2024 door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon aan [bedrijf] is verleend. Deze vergunning betreft lichte bedrijfsactiviteiten, waaronder handmatige recyclewerkzaamheden in een loods op het perceel [locatie 1] in Wieringerwaard. [verzoeker], wonend op het naastgelegen perceel [locatie 2], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat het gebruik van de loods voor recyclewerkzaamheden in strijd is met het geldende wijzigingsplan, dat alleen opslag toestaat. De rechtbank Noord-Holland heeft op 1 november 2024 het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarna [verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 9 januari 2025 is het verzoek behandeld. [verzoeker] vreest dat de vergunde werkzaamheden leiden tot geluidsoverlast en een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning alleen gebruik toestaat voor handmatige werkzaamheden zonder slijpen of zagen. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening getroffen, waarbij het college wordt opgedragen om in de omgevingsvergunning duidelijk vast te leggen welke werkzaamheden zijn vergund. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [verzoeker A] en [verzoeker B].

Uitspraak

202406890/2/R1.
Datum uitspraak: 30 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend in Wieringerwaard, gemeente Hollands Kroon,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 1 november 2024 in zaken nrs. 24/5876 en 24/5885 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2024 heeft het college aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van lichte bedrijfsactiviteiten bestaande uit (lichte) handmatige recycle werkzaamheden in een loods op het perceel [locatie 1] in Wieringerwaard.
Bij uitspraak van 1 november 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en [bedrijf] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2025, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking, rechtsbijstandverlener in Schagerbrug, en het college, vertegenwoordigd door B. Visser, zijn verschenen. Ook is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord (hierna aangeduid als [bedrijf]).
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.       [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2]. Op het naastgelegen perceel [locatie 1] is op een afstand van ongeveer 7 m van de woning van [verzoeker] een loods gelegen, die eigendom is van [bedrijf]. De loods dient als opslag ten behoeve van het bedrijf [bedrijf], dat zich bezighoudt met het plaatsen van bedrijfsverlichting. Het bedrijf voert ook recyclewerkzaamheden uit. Maar het ter plaatse geldende wijzigingsplan "[locatie 1], Wieringerwaard" staat gebruik van de loods voor recyclewerkzaamheden niet toe. Dit omdat het perceel de bestemming "Bedrijf-Opslag" heeft en op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf-Opslag" aangewezen gronden bestemd voor inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen. Daarom heeft [bedrijf] een omgevingsvergunning aangevraagd voor met het wijzigingsplan strijdig gebruik. De verleende omgevingsvergunning ziet op het uitvoeren van lichte bedrijfsactiviteiten, bestaande uit het uitvoeren van lichte handmatige recyclewerkzaamheden in de loods. In de omgevingsvergunning staat dat het daarbij gaat om het verwijderen van kabels uit lichtbakken en het demonteren van TL-bakken. Het college heeft medewerking verleend aan afwijking van het wijzigingsplan, omdat volgens het college sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit blijkt volgens het college uit de bij de omgevingsvergunning behorende ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch onderzoek van Ambro Advies van 17 januari 2024. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat met de vergunde bedrijfsactiviteiten wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het aspect geluid is volgens het college geen belemmering, omdat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. [verzoeker] is het daar niet mee eens en vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluidsoverlast.
4.       Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Uit de ruimtelijke onderbouwing en ook uit het rapport van het akoestische onderzoek blijkt volgens de rechtbank voldoende dat een goed woon- en leefklimaat bij verlening van de omgevingsvergunning blijft gewaarborgd. De rechtbank heeft daarom overwogen dat het college gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen.
5.       [verzoeker] verzoekt om schorsing van de omgevingsvergunning totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure over het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat [bedrijf] per direct de vergunde werkzaamheden zou mogen uitvoeren. Daarmee is er een spoedeisend belang bij de door [verzoeker] gevraagde voorlopige voorziening.
6.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank miskent dat de omgevingsvergunning zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Daartoe voert hij aan dat de vergunde werkzaamheden veel geluidsoverlast veroorzaken. Dit komt door het slijpen en zagen en het in bakken gooien van onderdelen van verlichtingsarmaturen. Want, anders dan [bedrijf] en het college stellen, worden volgens hem bij de recyclewerkzaamheden materialen in bakken gegooid en niet gelegd. In het akoestisch onderzoek van Ambro Advies, dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, is onvoldoende onderzoek gedaan naar de feitelijke werkzaamheden. Bovendien ligt aan het wijzigingsplan ten grondslag dat de bedrijfsactiviteiten uitsluitend betrekking hebben op opslag en daarbij behorende laad- en losactiviteiten. Dit omdat deze activiteiten een goed woon- en leefklimaat voor nabijgelegen woningen niet in de weg staan en daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het in afwijking van het wijzigingsplan vergunnen van recyclewerkzaamheden is volgens [verzoeker] in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarom had het college volgens hem geen medewerking mogen verlenen aan afwijking van het wijzigingsplan.
6.1.    De voorzieningenrechter constateert dat in de omgevingsvergunning staat dat het gaat om "(lichte) handmatige recycle werkzaamheden". Het college en [bedrijf] hebben toegelicht dat het slijpen en zagen niet is aangevraagd en niet is vergund. Ook heeft [bedrijf] aangegeven dat onderdelen in bakken worden gelegd en niet worden gegooid en dat het hier om handmatige werkzaamheden gaat waar volgens [bedrijf] slijpen en zagen niet onder vallen. De rechtbank heeft hierover opgemerkt dat in het akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van het gebruik van een slijptol bij de recyclewerkzaamheden en dit is volgens de rechtbank terecht, omdat het gebruik daarvan niet is aangevraagd en niet is vergund. [bedrijf] heeft toegelicht dat de handmatig gestripte materialen inpandig met de hand in een aanhanger worden gelegd of in recyclebakken verzameld. Volgens [bedrijf] wordt hierbij voorzichtig gehandeld. [verzoeker] stelt dat hierbij niet voorzichtig wordt gehandeld en dat hij door het gooien met materialen geluidsoverlast ervaart.
Zowel het college als [bedrijf] gaan er vanuit dat de werkzaamheden die de vergunning mogelijk moet maken alleen bestaan uit het inpandig in de loods handmatig verrichten van de volgende werkzaamheden: het verwijderen van kabels uit lichtbakken, het demonteren van TL-bakken die handmatig worden gestript en het in een aanhanger leggen van deze materialen, zonder te gooien. Het college heeft daarvoor verwezen naar de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing, het akoestische onderzoek en de omgevingsvergunning zelf. De voorzieningenrechter stelt vast dat de omschrijving van de werkzaamheden niet in alle stukken hetzelfde is, waardoor tussen partijen discussie is ontstaan over de precieze werkzaamheden. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7.       De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening inhoudende dat van de omgevingsvergunning slechts gebruik mag worden gemaakt voor zover deze ziet op het inpandig in de loods handmatig en zonder te slijpen of te zagen verrichten van de volgende werkzaamheden: het verwijderen van kabels uit lichtbakken, het demonteren van TL-bakken die handmatig worden gestript en het in een aanhanger leggen van deze materialen, zonder te gooien.
8.       De voorzieningenrechter geeft het college in overweging om in aansluiting op deze voorziening in afwachting van de bodemprocedure in de omgevingsvergunning ondubbelzinnig vast te leggen welke werkzaamheden zijn vergund. Een eventueel nieuw genomen besluit hierover kan, indien verzoeker hierbij nog belang zou hebben, met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de bodemprocedure mee worden beoordeeld.
9.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        treft de voorlopige voorziening dat van de bij besluit van  3 september 2024 aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning slechts gebruik mag worden gemaakt voor zover deze ziet op het inpandig in de loods handmatig en zonder te slijpen of te zagen verrichten van de volgende werkzaamheden: het verwijderen van kabels uit lichtbakken, het demonteren van TL-bakken die handmatig worden gestript en het in een aanhanger leggen van deze materialen, zonder te gooien;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025
855