ECLI:NL:RVS:2025:4210

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202306164/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door de staatssecretaris van Financiën

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2023. De zaak betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door [appellant] aan de staatssecretaris van Financiën. Het verzoek omvatte documenten met betrekking tot een onaangekondigd bezoek van Douane-medewerkers aan zijn bedrijf en andere controles en toezichtsactiviteiten. De staatssecretaris heeft het verzoek gedeeltelijk ingewilligd, maar ook documenten geweigerd op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De rechtbank heeft de beroepen van [appellant] ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr van toepassing is op de documenten die [appellant] heeft verzocht. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris de verzoeken om openbaarmaking terecht heeft afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.

Uitspraak

202306164/1/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 15 augustus 2023 in zaken nrs. 22/637 en 22/1553 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Financiën.
Procesverloop
22/1553
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
22/637
Bij besluit van 2 februari 2022 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] op grond van de Wob gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 8 juni 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
22/1553 en 22/637
Bij uitspraak van 15 augustus 2023 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 21 januari 2022 en 8 juni 2022 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 juni 2025, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Hansen en J.C. Chu, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij brieven van 20 mei 2021 en 21 augustus 2021 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van documenten over een onaangekondigd bezoek op die dag in zijn bedrijf door medewerkers van de afdeling Douane van de Belastingdienst. Ook heeft hij verzocht om openbaarmaking van documenten over andere bezoeken, controles en toezichtsactiviteiten op zijn locatie en op alle andere locaties in Bakel, en hoe de Belastingdienst omgaat met voorzorgsmaatregelen en risico’s omtrent corona. De staatssecretaris heeft die verzoeken gedeeltelijk ingewilligd en documenten openbaar gemaakt. De staatssecretaris heeft de openbaarmaking van een aantal documenten geweigerd in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob. Voor zover [appellant] heeft verzocht om controlerapporten, correspondentie en vastleggingen over belastingplichtigen heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) in de weg staat aan toepassing van de Wob. De staatssecretaris heeft de door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris het verzoek om openbaarmaking van documenten terecht heeft afgewezen, omdat voor die documenten de geheimhoudingsplicht geldt als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Awr. Volgens de rechtbank bevat dat artikel een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die voorgaat op de Wob. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de toepassing van artikel 67 van de Awr, omdat dit aan de burgerlijk rechter is.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de mededeling van de staatssecretaris dat na zorgvuldig onderzoek niet is gebleken dat meer documenten bij hem berusten, niet ongeloofwaardig voorkomt. Volgens de rechtbank heeft [appellant] het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het verzoek om openbaarmaking van de documenten heeft afgewezen op grond van artikel 67, eerste lid, van de Awr. Volgens [appellant] zijn de verzochte documenten namelijk niet allemaal afkomstig van fiscale dossiers. Volgens [appellant] bestaat een deel van de documenten uit werkinstructies.
Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vermeld dat zij met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis heeft genomen van de informatie die op grond van artikel 67 van de Awr is weggelakt.
Wettelijk kader
4.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Dat betekent in dit geval dat het besluit van 21 januari 2022 moet worden beoordeeld aan de hand van de Wob, en het besluit van 8 juni 2022 aan de hand van de Woo.
4.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob en artikel 4.1, eerste lid, van de Woo, kan eenieder een verzoek om openbaarmaking van informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 8.8 van de Woo luidt: "De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet."
Artikel 67 van de Awr is opgenomen in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo. Het eerste lid van dit artikel luidt: "Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht)."
Beoordeling van het hoger beroep
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2609 onder 6 en 6.1), is artikel 67, eerste lid, van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die voorgaat op de Wob. Om vast te stellen of de documenten onder de geheimhoudingsplicht vallen, dient beoordeeld te worden of aangetroffen documenten betrekking hebben op wat uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld.
5.1.    Uit de hiervoor genoemde uitspraak van 4 november 2020 volgt dat de bestuursrechter bij documenten die specifiek zijn opgesteld of verkregen in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet in een Wob-procedure niet per document hoeft te beoordelen of daar mogelijk nog gegevens in staan die niet onder de geheimhoudingsplicht vallen. Deze beoordeling is bij zulke documenten, zoals documenten die tot het fiscale dossier behoren van een specifieke rechtspersoon of natuurlijk persoon, vanwege de aard daarvan voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Bij verzoeken als deze, waar het verzoek betrekking heeft op een met naam genoemde rechtspersoon, mag ervan worden uitgegaan dat de stukken in het fiscale dossier, dat zich onder de betreffende belastinginspecteur bevindt, zijn aan te merken als documenten waarvoor de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr geldt. Voor de beoordeling door de bestuursrechter is dan niet vereist dat de documenten die tot het fiscale dossier van de rechtspersoon behoren - waarop het Wob-verzoek betrekking heeft - aan de bestuursrechter worden overgelegd. Dat is slechts anders wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat zich in het fiscale dossier ook andere stukken bevinden waarvoor de geheimhoudingsplicht niet geldt.
6.       Anders dan [appellant] aanvoert, is niet gebleken dat de rechtbank kennis heeft genomen van de geheime stukken uit het fiscale dossier. De rechtbank heeft daarentegen geoordeeld dat mag worden aangenomen dat op die documenten de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Awr van toepassing is omdat zij zich bevinden in het fiscale dossier van een derde. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank terecht tot dat oordeel gekomen. Dat betekent dat de rechtbank zonder kennisneming van de geheime stukken uit het fiscale dossier ervan mocht uitgaan dat op die documenten de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr van toepassing was, en dat die documenten daarom van de Wob en de Woo waren uitgezonderd. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de verzoeken om openbaarmaking van die documenten terecht heeft afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7.       Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
317-1114