202401347/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2024 in zaak nr. 22/4420 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
(hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij ten tijde van de besluitvorming geen urgent huisvestingsprobleem had.
[appellant] betoogt verder dat nu sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het college zich op het standpunt mocht stellen dat hij evenmin in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op basis van medische en sociale gronden.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college paragraaf 11, aanhef en onder b, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: de nadere regels) te strikt heeft toegepast. Het college heeft ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken dat hij vaker opgenomen is geweest, verschillende behandelingen heeft ondergaan en nog steeds medicijnen gebruikt. Het had daarom op de weg van het college gelegen om de GGD nader onderzoek te laten doen naar zijn medische situatie.
2. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4157, over de eerdere aanvraag van 29 januari 2021 van [appellant] om een urgentieverklaring. In de voorliggende zaak gaat het om de aanvraag van 20 januari 2022. 3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] ten tijde van de besluitvorming bij zijn ouders woonde en dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. De Afdeling komt tot datzelfde oordeel omdat [appellant] dat onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij inmiddels niet meer bij zijn ouders woont, dakloos is en op verschillende adressen verblijft. Daargelaten of hierdoor inmiddels sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, is de Afdeling - net als in de uitspraak van 16 oktober 2024 - van oordeel dat het college in ieder geval aan [appellant] geen urgentieverklaring op medische gronden heeft hoeven te verlenen. Dit betekent dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen op grond van artikel 2.6.5, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. De Afdeling zal dit oordeel hierna toelichten.
3.1. In paragraaf 11 van de nadere regels zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan een aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor urgentie wegens ernstige medische omstandigheden. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Wat [appellant] aanvoert, is grotendeels een herhaling van zijn gronden die hij heeft aangevoerd in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 16 oktober 2024. Hij heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd. De Afdeling begrijpt de moeilijke situatie van [appellant] en geeft hem mee dat hij bijvoorbeeld een diagnose van een behandelend arts en/of een afschrift van een medisch dossier kan overleggen. Als deze informatie voldoende aanknopingspunten bevat dat de medische problematiek samenhangt met het huisvestingsprobleem, ligt het in de rede dat het college de GGD om een onafhankelijk advies vraagt. Mogelijk kan het college op grond van die informatie in overweging nemen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
154-1033
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 2.6.5
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
4. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet in één van de in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën valt.
Artikel 2.6.8
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Paragraaf 10.1 Urgentiecategorie sociale redenen (sociale urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)
1. Aan artikel 2.6.8 wordt niet getoetst als de aanvraag moet worden geweigerd op grond van één van de algemene weigeringsgronden genoemd in artikel 2.6.5.
2. Per aanvraag kan slechts één urgentiegrond worden aangevoerd. Een medische urgentieverklaring kan alleen worden verkregen op basis van medische gronden.
3. Een urgentieverklaring op medische gronden kan alleen worden verkregen indien:
a. de aanvrager kampt met ernstige en chronische medische problematiek;
b. het medische probleem levensontwrichtend is voor de aanvrager waardoor ernstige woonproblemen ontstaan en de aanvrager daardoor niet meer in staat is zelfstandig te functioneren;
c. een zelfstandige woning een substantieel deel van de oplossing voor het probleem van de aanvrager vormt; en,
d. de aanvrager zelfredzaam is wat inhoudt dat de aanvrager in staat zal zijn om duurzaam zelfstandig te wonen.
[…]
Paragraaf 11 Aanvullende voorwaarden bij regel 10.1 (ernstige medische problemen)
a. De ernstige en levensontwrichtende aard van het medische probleem blijkt uit medische verklaringen van één of meer behandelend artsen of specialisten. Een verklaring van de huisarts is onvoldoende;
b. Psychische problemen zijn aantoonbaar chronisch, en de aanvrager moet op het moment van aanvraag minimaal 6 maanden onder behandeling zijn voor het betreffende medische probleem bij een specialistische, tweedelijns GGZ instelling of vrijgevestigd psychiater in Nederland. Praktijk Ondersteuner Huisartsenzorg, eerstelijns en/of basis GGZ vallen hier niet onder;
[…]