ECLI:NL:RVS:2025:4108

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202501577/1/A2 en 202502188/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanwijzing promotores en afwijzing verzoek nieuwe promotores in promotietraject aan de Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en het college voor promoties van de Rijksuniversiteit Groningen, evenals de decaan van de Faculteit Medische Wetenschappen. De appellante had een promotietraject gestart op 1 oktober 2020, maar haar promotores hebben op 4 april 2024 besloten de begeleiding stop te zetten, omdat het proefschrift niet het vereiste wetenschappelijke niveau had bereikt. De decaan heeft op 5 november 2024 de aanwijzing van de promotores ingetrokken en op 27 februari 2025 het verzoek van de appellante om nieuwe promotores aan te stellen afgewezen. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Afdeling, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de beroepen kennis te nemen, omdat de appellante niet als 'betrokkene' kan worden aangemerkt volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De Afdeling heeft de beroepen doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Nederland voor verdere behandeling. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellante, evenals de griffierechten die zij had betaald.

Uitspraak

202501577/1/A2 en 202502188/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante],
appellante,
en
het college voor promoties van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CvP) en de decaan van de Faculteit Medische Wetenschappen (hierna: de decaan),
verweerders.
Procesverloop
Bij beslissing van 5 november 2024 heeft de decaan, namens het CvP, de aanwijzing van de promotores van [appellante] ingetrokken.
Bij beslissing van 5 februari 2025 heeft het CvP het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar de beslissing van 5 november 2024 in stand gelaten.
Bij beslissing van 27 februari 2025 heeft de decaan het verzoek van [appellante] om nieuwe promotores aan te stellen afgewezen.
Tegen de beslissing van 5 februari 2025 heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Afdeling. Tegen de beslissing van 27 februari 2025 heeft [appellante] met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en met instemming van het CvP rechtstreeks beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het CvP en de decaan hebben een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gelijktijdig op een zitting behandeld op 7 juli 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.J. Meijer, advocaat in Groningen, en het CvP en de decaan, vertegenwoordigd door mr. I Feenstra en mr. M.E. Wiltvank, vergezeld door dr. J.M. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
1.                Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.                [appellante] is op 1 oktober 2020 gestart met een promotietraject aan de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RUG), waarin onderzoek wordt gedaan naar “predictors of Atrial Fibrillation (AF) progression, sex differences, the role of heart failure in AF and randomized trial investigating how to improve outcome in different groups of AF patients.” Dit onderzoek voert zij uit aan het Universitair Medisch Centrum Groningen en wordt gefinancierd door het Netherlands Heart Institute.
3.                De promotores van [appellante] hebben haar op 4 april 2024 laten weten de begeleiding van het promotietraject stop te zetten en de promotie als niet afgerond te beschouwen. Het proefschrift heeft in januari 2024, ondanks de daarvoor geboden (extra) begeleiding, nog niet het vereiste wetenschappelijke niveau op basis waarvan [appellante] binnen de daarvoor gestelde termijn een promotie kan realiseren. Daarbij komt dat door het tijdsverloop het proefschrift moet worden herzien, omdat nieuwe onderzoeken en literatuur zijn verschenen die daarin verwerkt moeten worden. De decaan heeft uiteindelijk de aanwijzing van de promotores van [appellante] ingetrokken. Er is niet meer de verwachting dat zij het proefschrift succesvol gaat afronden.
Besluitvorming
4.                Het CvP heeft, anders dan de Geschillenadviescommissie heeft geadviseerd, het standpunt ingenomen dat de grondslag van de beslissing van 5 november 2024 het intrekken van de benoeming van de promotores is en niet het onthouden van goedkeuring aan het proefschrift door de promotores, als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Promotiereglement van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het Promotiereglement). Vanwege het ontbreken van een discussiehoofdstuk moet namelijk worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een proefschrift als bedoeld in dat artikel. Voorts heeft het CvP gesteld dat voldoende is gecommuniceerd over de gevolgen van het niet nakomen van de deadlines en dat het voor [appellante] duidelijk was dat het promotietraject zou worden beëindigd. Zij is meer dan gebruikelijk ondersteund om het promotietraject succesvol af ronden binnen de daarvoor gestelde termijn, maar dat is niet gelukt.
5.                Het CvP heeft evenwel geconcludeerd dat de beslissing van 5 november 2024 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Er is onvoldoende onderzoek verricht naar een minder ingrijpend alternatief, zoals het aanwijzen van nieuwe promotores die de begeleiding van het promotietraject kunnen overnemen, overeenkomstig artikel 3.3 van het Promotiereglement.
6.                De decaan heeft nader onderzoek verricht naar mogelijke nieuwe promotores, waarbij ook door [appellante] voorgestelde en externe promotores zijn onderzocht en benaderd. Niet is gebleken dat er geschikte promotores zijn die het promotietraject verder kunnen begeleiden. Er is dus geen mogelijkheid het promotietraject op een andere wijze voort te zetten, aldus het CvP en de decaan.
Gelijktijdige behandeling
7.                Gelet op de samenhang tussen de beslissing van 5 februari 2025 en de beslissing van 27 februari 2025, alsook de samenhang tussen de beroepschriften, heeft de Afdeling de zaken gelijktijdig op zitting behandeld.
Beoordeling van de beroepen
8.                De Afdeling ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is van de beroepen kennis te nemen. De bevoegdheid van de bestuursrechter is een kwestie van openbare orde.
8.1.            Artikel 2 van bijlage 2 van de Awb bepaalt dat de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd is te oordelen over geschillen over besluiten die zijn genomen op grond van de daar genoemde artikelen. Een van die artikelen is artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Daarin staat dat de Afdeling bevoegd is te oordelen over een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs inhoudende een rechtshandeling die jegens een betrokkene is genomen op grond van de WHW. Het beroep kan alleen worden ingesteld door een betrokkene.
8.2.            Artikel 7.59a, derde lid, van de WHW definieert een betrokkene als een student, een aanstaande student, een voormalige student, een extraneus, een aanstaande extraneus of een voormalige extraneus.
8.3.            Niet in geschil is dat [appellante] geen betrokkene is, als bedoeld in artikel 7.59a van de WHW. Zij is namelijk een promovendus en behoort dus niet tot één van de in dat artikel genoemde categorieën personen. Dit betekent dat artikel 7.64, eerste lid, van de WHW niet van toepassing is. De geschillen als hier aan de orde, vallen ook niet onder de andere artikelen, genoemd in artikel 2 van bijlage 2. Dit betekent dat de Afdeling niet in eerste en enige aanleg bevoegd is om over de beroepen te oordelen. [appellante] had dus beroep in moeten stellen bij de rechtbank. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5265, en 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1428. Dat het CvP in de rechtsmiddelenclausule heeft verwezen naar de Afdeling, kan niet leiden tot een ander oordeel.
8.4.            Het voorgaande betekent dat de Afdeling onbevoegd is om van de beroepen tegen de beslissingen van 5 en 27 februari 2025 kennis te nemen. Hoewel tijdens de zitting uitgebreid is gesproken over de inhoudelijke kant van de zaak, komt de Afdeling aan de inhoudelijke behandeling van de beroepen niet toe. De beroepen en de daarbij behorende stukken zullen ter behandeling worden doorgestuurd aan de rechtbank Noord‑Nederland (artikel 6:15, eerste lid, van de Awb).
Conclusie
9.                De Afdeling verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen.
10.             Omdat het CvP in de beslissing van 5 februari 2025 ten onrechte heeft opgenomen dat beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, moet het de proceskosten voor de procedure bij de Afdeling vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.                  verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen;
II.                veroordeelt het college voor promoties van de Rijksuniversiteit Groningen en de decaan van de Faculteit Medische Wetenschappen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
III.               gelast dat het college voor promoties van de Rijksuniversiteit Groningen en de decaan van de Faculteit Medische Wetenschappen aan [appellante] de door haar voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierechten ten bedrage van € 106,00 vergoeden, met dien verstande dat de een betalende de ander zijn bevrijd.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
284-1062
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:15
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Bijlage 2, artikel 2
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[…].
-      Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: de artikelen 2.9, derde lid, 5.8, eerste lid, 5.9, eerste en tweede lid, 5.16, eerste en derde lid, 5.17, 5.18, 5.19, eerste, tweede en derde lid, 5.20, eerste lid, 5.26, eerste lid, 5.27, eerste en tweede lid, 5.29, eerste lid, 6.5, 6.10, 7.64, eerste lid, en 15.1, eerste lid.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.18. Verlening van de graden Doctor of Doctor of Philosophy; toegang en inrichting promotie
1. Het college voor promoties van een universiteit, de Open Universiteit of een levensbeschouwelijke universiteit is bevoegd de graden Doctor of Doctor of Philosophy te verlenen op grond van promotie. De graden Doctor en Doctor of Philosophy zijn gelijkwaardig.
2. Tot de promotie heeft toegang ieder:
a. aan wie op grond van artikel 7.10a, eerste of tweede lid, de graad Master is verleend; en die
b. als proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap een proefschrift heeft geschreven dan wel een proefontwerp heeft vervaardigd, en
c. heeft voldaan aan de eisen, gesteld in het in artikel 7.19 bedoelde promotiereglement.
3. In bijzondere gevallen kan het college voor promoties personen die voldoen aan het tweede lid onder b en c maar niet voldoen aan dat lid onder a, tot de promotie toegang verlenen.
4. Voor elke promotie wijst het college voor promoties een promotor aan. Als promotor kunnen worden aangewezen een hoogleraar of, voor zover aan diegene de graad Doctor of Doctor of Philosophy is verleend, een ander personeelslid van een universiteit, een levensbeschouwelijke universiteit of de Open Universiteit dat naar het oordeel van het college voor promoties over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden. De promotie vindt plaats ten overstaan van dit college of van een commissie, door het college samen te stellen uit hoogleraren en andere personen ten aanzien van wie het heeft geoordeeld dat zij over voldoende bekwaamheid beschikken om in de commissie zitting te hebben, met inachtneming van het in artikel 7.19 bedoelde promotiereglement.
[…].
Artikel 7.19 Promotiereglement; eredoctoraat
1.Met inachtneming van het daaromtrent bij deze wet bepaalde stelt het college voor promoties het promotiereglement vast. In dat reglement worden geregeld:
a. de gang van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de promotie en met betrekking tot de promotie zelf, daaronder begrepen de taak en bevoegdheden van ieder die bij de promotie is of kan worden betrokken,
b. de voorzieningen betreffende de beslechting van geschillen die zich met betrekking tot de voorbereiding van de promotie en de promotie zelf kunnen voordoen, en
c. indien van toepassing, de gang van zaken met betrekking tot artikel 7.18, zesde lid.
[…].
Artikel 7.59a. Toegankelijke faciliteit
1. Het instellingsbestuur richt een toegankelijke en eenduidige faciliteit in. Het instellingsbestuur stelt een nadere regeling vast met betrekking tot deze paragraaf en paragraaf 2, die een onderdeel vormt van het bestuurs- en beheersreglement.
2. Een betrokkene dient een klacht als bedoeld in artikel 7.59b dan wel beroep of bezwaar als bedoeld in paragraaf 2 van deze titel vanwege een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling inhoudende een rechtshandeling op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen dan wel vanwege het ontbreken van een dergelijke beslissing in bij de faciliteit. Indien het een beroep of bezwaar van een betrokkene aan een openbare instelling betreft, is artikel 6:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
3. In deze paragraaf en de paragrafen 2 tot en met 4 wordt onder «betrokkene» verstaan: een student, een aanstaande student, een voormalige student, een extraneus, een aanstaande extraneus of een voormalige extraneus.
[…].
Artikel 7.64. Beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
1. Een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs inhoudende een rechtshandeling die jegens een betrokkene is genomen op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen, wordt voor de toepassing van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot besluiten aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van die wet. Het beroep kan worden ingesteld door de betrokkene.
2. Tegen een beslissing van een college van beroep bijzonder onderwijs als bedoeld in artikel 7.68 kan geen beroep worden ingesteld.
3. De organen van de instelling verstrekken aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de gegevens die zij voor de uitvoering van haar taak nodig oordeelt.
Promotiereglement van de Rijksuniversiteit Groningen
Artikel 3.1 Aanwijzing promotor
1. Na aanwijzing van de promotores door middel van de ondertekening van het Training en
Supervisie Plan als bedoeld in artikel  2.3  draagt de decaan zorg voor registratie in Hora Finita van de namen van de promotores. De aanwijzing van de promotor betreft tenminste één hoogleraar van de RUG of een gepromoveerde universitair hoofddocent aan wie het ius
promovendi is toegekend. Daarnaast kunnen één of twee hoogleraren van een andere Nederlandse dan wel buitenlandse universiteit als promotor worden aangewezen. De eerste promotor is verbonden aan de RUG en is werkzaam bij de faculteit waar de promovendus onderzoek verricht. Indien een beoogde (tweede/derde) promotor een hoogleraar is afkomstig van een buitenlandse instelling van wetenschappelijk onderwijs zal de decaan een nader onderzoek instellen alvorens tot aanwijzing over te gaan.
2. Indien er bij de faculteit waar de promovendus het onderzoek verricht geen promotor kan worden gevonden, dan kan de decaan een eerste promotor verbonden aan een andere faculteit aanwijzen.
Artikel 3.3 Verzoek om nieuwe promotor
Indien er tussen de promovendus en de (co)promotores om wat voor reden dan ook een onwerkbare situatie is ontstaan, kan de promovendus of de (co)promotor aan de decaan verzoeken om een nieuwe (co)promotor te zoeken en aan te wijzen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen en is ter beoordeling aan de decaan.
Artikel 5.2 Onthouding goedkeuring proefschrift door (co)promotores
1. In het geval een promotor goedkeuring aan het proefschrift onthoudt, beslist de decaan op het verzoek van de promovendus om een andere promotor aan te wijzen, na deze, en de overige (co)promotores te hebben gehoord.
2. In het geval een copromotor goedkeuring aan het proefschrift onthoudt, beslist de decaan op het verzoek van de promovendus om een andere copromotor aan te wijzen, na deze en de overige (co)promotores te hebben gehoord, tenzij de decaan van oordeel is dat de aanwijzing van een nieuwe copromotor niet noodzakelijk is,  omdat er reeds sprake is van meerdere (co)promotores.
Artikel 13.3  Beslissing College voor Promoties
1. Het College voor Promoties brengt binnen vier weken na ontvangst van het advies, doch uiterlijk binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift zijn beslissing schriftelijk en gemotiveerd ter kennis van de indiener van het bezwaarschrift en andere betrokken partijen.
2. Indien de beslissing op bezwaar afwijkt van het advies van de commissie als bedoeld in artikel  13.2, vijfde lid, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld, in alle gevallen wordt het advies van de commissie en het verslag van de hoorzitting met de beslissing meegezonden.
Artikel 13.4 Beroep
Tegen een besluit van het College voor Promoties, als bedoeld in artikel 13.3, eerste lid, kan een belanghebbende binnen zes weken nadat het besluit aan de indiener van het bezwaarschrift bekend is gemaakt beroep instellen bij de rechtbank, voor zover op grond van de Algemene wet bestuursrecht tegen de bestreden beslissing beroep kan worden ingesteld. Het besluit op bezwaar vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de rechter.