ECLI:NL:RVS:2025:4106

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202500880/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake versterkingsmaatregelen en schadevergoeding in Groningen

Op 27 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker A] en [verzoekster] om herziening van de uitspraak van 2 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3958). Dit verzoek volgde op eerdere besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, die verzoeken van [verzoeker] om een versterkingsbesluit en schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van [verzoeker] ongegrond verklaard, en de Afdeling bevestigde deze uitspraak in oktober 2024. In het herzieningsverzoek stelde [verzoeker] dat hij pas op 13 mei 2025 op de hoogte was geraakt van het feit dat de Tijdelijke Commissie Versterking (TCV) nooit is ingesteld. De Afdeling oordeelde echter dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon slagen, omdat de aangevoerde feiten niet nieuw waren en [verzoeker] redelijkerwijs eerder op de hoogte had kunnen zijn van de situatie rondom de TCV. De Afdeling wees het verzoek af en stelde dat de staatssecretaris Herstel Groningen geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202500880/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoekster] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Groningen,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024 in zaak nr. 202204564/1/A2.
Procesverloop
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3958, te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 30 juli 2025, waar [verzoeker A] en de staatssecretaris Herstel Groningen, vertegenwoordigd door mr. A. Brouwer en A. Snippe, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1.       Bij besluiten van 21 september 2020 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat verzoeken van [verzoeker] om een versterkingsbesluit te nemen en de versterkingsmaatregelen in dat besluit vast te leggen en om samen met het Instituut Mijnbouwschade Groningen een integraal besluit te nemen op zijn verzoek om schadevergoeding, het verzoek om een versterkingsbesluit en het verzoek om het vaststellen van (een vergoeding voor) de benodigde versterkingsmaatregelen, afgewezen. Bij besluiten van 22 februari 2021 heeft hij de door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland de door [verzoeker] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 2 oktober 2024 het door [verzoeker] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Verzoek om herziening
2.       [verzoeker] heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 2 oktober 2024.
Beoordeling van het verzoek
3.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
4.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het moet dan gaan om nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw, dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2455), is een vermeend onjuiste rechtsopvatting geen grond voor herziening, evenmin als een veronderstelde rechterlijke misslag ten aanzien van de gevolgde procedure of de vaststelling van de feiten. Verder geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb genoemde criteria moet worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief.
5.       Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aangevoerd. Het betoog van [verzoeker] dat hij pas op 13 mei 2025 bekend is geworden met het feit dat de Tijdelijke Commissie Versterking (hierna: TCV), die in artikel 15 van het Besluit versterking gebouwen Groningen (hierna: het Besluit) is genoemd, er nooit is gekomen, leidt niet tot het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024 moet worden herzien. De staatssecretaris Herstel Groningen heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat bekend was dat de TCV een tijdelijke rol zou hebben. Dat blijkt ook uit de toelichting bij het Besluit (Stcrt. 2019, nr. 30569). Verder blijkt bijvoorbeeld uit Kamerstukken uit het jaar 2023 - en dus kenbaar vóór de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024 - dat de TCV niet is ingesteld. Zo is in deelrapport 4 van de Parlementaire enquête over aardgaswinning in Groningen (Kamerstukken II 2022/23, 35 561, nr. 9, p. 216) vermeld dat er tussen het Rijk en de regio discussie was over de invulling van de TCV en dat deze er daarom niet is gekomen. [verzoeker] had vóór de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024 dus redelijkerwijs bekend kunnen zijn met het feit dat de TCV niet is ingesteld.
De Afdeling overweegt voorts dat uit het proces-verbaal van de zitting van de Afdeling van 11 april 2024 blijkt dat de zaak - anders dan [verzoeker] stelt - wel op een zitting is behandeld.
Wat [verzoeker] verder naar voren heeft gebracht kan evenmin tot herziening leiden omdat de Afdeling daarover al heeft geoordeeld in de uitspraak van 2 oktober 2024.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling het verzoek afwijzen.
7.       De staatssecretaris Herstel Groningen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
452-1033