202407114/1/A2.
Datum uitspraak: 28 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
Digeketen B.V.(hierna: Digeketen), gevestigd in Breda,
appellant,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, in zaak nr. 202301133/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 juni 2024,ECLI:NL:RVS:2024:2328, heeft de Afdeling het beroep van Digeketen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 januari 2023 ongegrond verklaard. Digeketen heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2025, waar Digeketen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Voorts is op de zitting het college, vertegenwoordigd door S.M. Koppert, bijgestaan door mr. S.O. Visch, advocaat in Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Achtergrond
1. Digeketen heeft bij het college een subsidieaanvraag ingediend. Het college heeft die aanvraag afgewezen en die afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Het beroep daartegen heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De Afdeling heeft bij uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2439, het besluit op bezwaar van het college vernietigd, omdat het advies van de adviescommissie onzorgvuldig tot stand was gekomen. Het college heeft daarna op 24 januari 2023 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Tegen dat besluit heeft Digeketen beroep bij de Afdeling ingesteld. Bij uitspraak van 5 juni 2024, waarvan Digeketen nu om herziening verzoekt, heeft de Afdeling dat beroep ongegrond verklaard. 1.1. Digeketen heeft op de zitting bevestigd dat het bedoeld heeft om alleen een herzieningsverzoek in te dienen. Gelet hierop wordt het verzet, geregistreerd onder nummer 202301133/4/A2, als ingetrokken beschouwd.
Verzoek om herziening
2. Digeketen heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 5 juni 2024, omdat de Afdeling niet alle stukken heeft betrokken bij de beoordeling en dat zij nagelaten heeft zelf nader onderzoek te doen. Op de zitting heeft Digeketen toegelicht dat het daarmee doelt op de stukken die betrekking hebben op andere subsidieaanvragen. De Afdeling heeft zich volgens Digeketen ten onrechte beperkt tot de vraag of de commissieleden zonder belangenverstrengeling hun werk hebben gedaan. Zo is bijvoorbeeld niet ingegaan op de omstandigheid dat de commissie projecten heeft goedgekeurd die niet voldeden aan de regelgeving. Verder is volgens Digeketen van belang dat tijdens de zitting op 8 april 2024 door een lid van de meervoudige kamer is gezegd dat het recht heeft op schadevergoeding, omdat zijn beroep eerder gegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 7 november 2024, die ging over het verzoek om schadevergoeding, is dit door de meervoudige kamer ontkend. Daarom is hij misleid door de Afdeling.
Beoordeling van het verzoek
3. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het moet dan gaan om nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw, dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5799), is een vermeend onjuiste rechtsopvatting geen grond voor herziening, evenmin als veronderstelde rechterlijke misslagen ten aanzien van de gevolgde procedure of de vaststelling van de feiten. Verder geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief. 4.1. Dit betekent dat uitsluitend feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 5 juni 2024 en bij Digeketen vóór die uitspraak niet bekend waren noch redelijkerwijs bekend konden zijn, onder de in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb vermelde voorwaarde grond voor herziening kunnen vormen.
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Digeketen geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De beoordeling en rangschikking van andere aanvragen, die volgens Digeketen uit de stukken zou moeten blijken, zijn in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024 al naar voren gebracht. De Afdeling heeft daarin geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Daargelaten dat de stelling van Digeketen dat een lid van de meervoudige kamer op de zitting op 8 april 2024 heeft gezegd dat het recht heeft op schadevergoeding geen steun vindt in de stukken, is dit geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid van de Awb. Uit wat Digeketen voor het overige naar voren heeft gebracht blijkt dat het vooral tot doel heeft het geschil opnieuw voor te leggen aan de rechter, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden eerder niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Dat Digeketen het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling is geen reden om, met voorbijgaan aan artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde criteria, tot herziening van de uitspraak over te gaan en de besluitvorming van het college opnieuw te toetsen. Zoals hiervoor uiteengezet is het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening niet bedoeld om het debat te heropenen.
4.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, mr. N. Verheij en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025
705-594