ECLI:NL:RVS:2025:4089

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202401270/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing klacht Autoriteit Persoonsgegevens over inzage politiegegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2024, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ongegrond verklaarde. De AP had op 26 juli 2022 besloten de klacht van [appellant] niet in behandeling te nemen, omdat hij geen formeel verzoek tot inzage had ingediend bij de politie. [appellant] had op 14 mei 2021 een inzageverzoek ingediend bij de korpschef, dat gedeeltelijk was toegewezen. Hij diende een klacht in bij de AP omdat hij geen kopieën van zijn dossier had ontvangen en omdat de namen van politieagenten onleesbaar waren gemaakt. De AP verklaarde de klacht ongegrond, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij recht heeft op kopieën van alle gegevens die over hem zijn verwerkt, ook van gegevens die al zijn vernietigd. Hij stelt dat de AP handhavend moet optreden tegen de korpschef en dat agenten verplicht moeten worden om herkenbaar een naam of nummer op hun uniform te dragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de AP de klacht van [appellant] terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft juist geoordeeld dat de Wpg de korpschef niet verplicht om kopieën van de over [appellant] verwerkte politiegegevens te verstrekken. Ook de namen van politieagenten komen niet voor inzage in aanmerking. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

202401270/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2024 in zaak nr. 22/6230 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2022 heeft de AP besloten de klacht van [appellant] niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 10 november 2022 heeft de AP het door [appellant] hiertegen ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 november 2023 heeft de AP het besluit van 26 juli 2022 ingetrokken en het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 10 november 2022 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2025 waar de AP, vertegenwoordigd door mr. O.S. Nijveld en mr. A. Karimi is verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door mr. P.M.L. van der Schot, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 14 mei 2021 een inzageverzoek bij de korpschef ingediend. Bij besluit van 15 juni 2021 heeft de korpschef dit verzoek gedeeltelijk toegewezen. Op 28 april 2022 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de AP omdat hij van de korpschef geen kopieën van zijn dossier met politiegegevens heeft gekregen en omdat ze bij de inzage hebben gezien dat de namen van politieagenten onleesbaar waren gemaakt en er oude stukken in het dossier zaten die langer dan de toegestane termijn zijn bewaard.
De AP heeft deze klacht niet in behandeling genomen met als reden dat uit de klacht van [appellant] niet blijkt dat hij een formeel verzoek tot inzage heeft ingediend bij de politie. Het daartegen door [appellant] bij de AP ingediende bezwaar is om dezelfde reden kennelijk ongegrond verklaard. Omdat de AP later heeft geconstateerd dat er bij nader inzien onvoldoende kennis was over de feiten en wel een inzageverzoek bij de korpschef was ingediend, is alsnog een hoorzitting gehouden op 28 februari 2023. De AP heeft vervolgens op 11 juli 2023 een voornemen om handhavend op te treden tegen de korpschef bekend gemaakt, omdat uit het besluit van de korpschef van 15 juni 2021 op het inzageverzoek bleek dat er drie registraties over [appellant] zijn bewaard die ouder dan tien jaar zijn. Hierop heeft de korpschef in een zienswijze van 14 september 2023 meegedeeld dat de politiegegevens van tien jaar en ouder alsnog zijn vernietigd.
Bij besluit van 2 november 2023 heeft de AP de klacht afgewezen. Volgens de AP is geen nader onderzoek en ook geen handhavend optreden nodig. Hiertoe heeft de AP overwogen dat [appellant] op grond van de Wpg geen recht heeft op kopieën van zijn dossier met politiegegevens en dat er geen aanknopingspunten zijn dat door de gegevens van politieagenten te anonimiseren in strijd met de Wpg is gehandeld. Omdat de politiegegevens van tien jaar en ouder inmiddels zijn vernietigd bestaat ook geen aanleiding om om die reden handhavend op te treden, aldus de AP.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de AP terecht stelt dat de Wpg de korpschef niet verplicht om kopieën te verstrekken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat namen van politieagenten afgeschermd mochten worden vanwege de bescherming van het privéleven van derden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van de politieagenten, waarvan de naam wordt beschermd. Ook hoefde de AP geen verder onderzoek te doen of handhavend op te treden omdat de gegevens die te lang, meer dan tien jaar, waren verwerkt al vernietigd waren. De AP heeft de klacht van [appellant] daarom terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       In hoger beroep betoogt [appellant] dat de politie kopieën van alle gegevens die over hem zijn verwerkt aan hem moet verstrekken, ook van gegevens die al zijn vernietigd. Verder betoogt [appellant] dat hij niet hoeft te motiveren waarom zijn belang om de namen en de nummers van agenten in te zien zwaarder weegt dan het belang om de privacy van politieagenten te beschermen. Daarnaast betoogt [appellant] dat de AP handhavend moet optreden tegen de korpschef en dat de verplichting moet worden opgelegd dat agenten herkenbaar een naam of nummer op hun uniform moeten dragen. [appellant] verzoekt tot slot om schadevergoeding.
Beoordeling
In deze procedure gaat het om de vraag of de AP de klacht van [appellant] mocht afwijzen. [appellant] voert in hoger beroep ook gronden aan die niet zien op deze vraag, zoals het betoog dat de agenten verplicht moeten worden een naam en nummer op het uniform te dragen. Al de gronden die niet zien op de hiervoor bedoelde klacht bij de AP kunnen niet in deze procedure behandeld worden.
Het verstrekken van kopieën
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld is artikel 25 van de Wpg een volledige en correcte implementatie van artikel 14 van de Richtlijn (EU) 2016/680 (hierna: de richtlijn) die de korpschef niet verplicht tot het verstrekken van kopieën van de over [appellant] verwerkte politiegegevens. Uit de considerans van de richtlijn volgt dat aan de betrokkene in een begrijpelijke vorm een volledig overzicht van de gegevens wordt verstrekt. De Wpg biedt geen grond om kopieën te verkrijgen van documenten waarin politiegegevens zijn opgenomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5090, overweging 5.2.). Daarbij heeft [appellant] in voldoende mate kennis kunnen nemen van zijn dossier en heeft hij voldoende gelegenheid gehad dit in te zien. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de AP mocht concluderen, dat de korpschef het inzagerecht van [appellant] voldoende heeft gewaarborgd.
Het betoog slaagt niet.
Het verstrekken van namen en dienstnummers
5.       Het recht op inzage uit artikel 25, eerste lid, van de Wpg ziet op inzage in persoonsgegevens van de verzoeker en niet van anderen. De namen van politieagenten komen daarom niet voor inzage in aanmerking. Dat geldt ook voor de dienstnummers van politieagenten. Aan die conclusie gaat geen belangenafweging vooraf, anders dan de rechtbank heeft overwogen. De Afdeling komt daarom, zij het via een andere weg, tot dezelfde conclusie als de rechtbank, namelijk dat [appellant] geen recht heeft op inzage in de namen of nummers van politieagenten. De AP mocht de klacht in zoverre afwijzen.
Het betoog slaagt niet.
Het handhavend optreden van de AP
6.       De korpschef heeft gesteld dat naar aanleiding van de ingediende klacht alle gegevens die te lang zijn verwerkt alsnog verwijderd zijn. De Afdeling acht dit aannemelijk. Wat [appellant] heeft aangevoerd geeft geen reden om daaraan te twijfelen. Extra handhavend optreden van de AP was dus niet meer nodig. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de AP een correcte toetsing aan de Wpg heeft uitgevoerd door af te zien van handhavend optreden jegens de korpschef.
Het betoog slaagt niet.
7.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd leiden niet tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. Nu het besluit van 2 november 2023 in stand blijft is er geen aanleiding om het verzoek tot het vergoeden van schade toe te wijzen.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak
van de rechtbank met verbetering van de gronden waarop deze rust en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
9.       De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
317-1158