ECLI:NL:RVS:2024:5090

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202303323/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef van politie onvoldoende had gemotiveerd waarom inzage in bepaalde gelakte passages van documenten was geweigerd. De korpschef had op 19 januari 2022 een verzoek van [appellant] om inzage in politiegegevens gedeeltelijk toegewezen, maar later, op 28 juni 2022, gedeeltelijk ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en de korpschef opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunten uiteengezet, waarbij hij vooral het recht op een kopie van de documenten aanhaalt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de korpschef het verzoek van [appellant] correct heeft behandeld en dat er geen verplichting is om een kopie van de documenten te verstrekken. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] zijn schade niet had onderbouwd en heeft de schadevergoeding toegewezen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en de korpschef is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 26,32 aan [appellant].

Uitspraak

202303323/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 14 april 2023 in zaak nr. 22/1673 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2022 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om inzage op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) toegewezen.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft de korpschef het besluit van 19 januari 2022 gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door dit besluit.
Bij uitspraak van 14 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 19 januari 2022 en 28 juni 2022, voor zover daarin is geweigerd inzage te geven in de gelakte passages in de documenten met nummer PL0900-2021352180-1, PL0900-2021296514-1, PL0900-2021177709-1 en PL0900-2020332549-1, vernietigd en de korpschef opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen. Verder heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht dat alleen de Afdeling met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis mag nemen van de stukken die deel uitmaken van het inzagedossier.
[appellant] heeft op de zitting de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft de korpschef besloten aan [appellant] inzage te verlenen van de deels gelakte registraties.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 17 augustus 2023.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de korpschef op grond van artikel 25 van de Wpg verzocht om inzage in over hem verwerkte politiegegevens. In het besluit van 19 januari 2022 heeft de korpschef dit verzoek gedeeltelijk toegewezen. In drie van de veertien documenten heeft de korpschef geen inzage verleend. Bij het besluit van 28 juni 2022 heeft de korpschef het besluit van 19 januari 2022 gedeeltelijk ingetrokken en besloten dat [appellant] alsnog gedeeltelijk inzage krijgt in twee van de drie documenten en in één document gehele inzage. Op de zitting bij de rechtbank heeft [appellant] zijn beroep beperkt tot vijf documenten. Daarbij heeft hij opgemerkt dat het hem niet te doen is om de namen van de verbalisanten die erin staan, maar alleen om controle van de weggelakte passages. Hij wil weten of deze inderdaad niet op hem zien.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat wat betreft de documenten met nummer PL0900-2021352180-1, PL0900-2021296514-1 en PL0900-2021177709-1 de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom volledige passages zijn weggelakt en niet is volstaan met het weglakken van namen van derden daarin. De weggelakte naam en passage in document PL0900-2021094559-3 gaat wel alleen over een derde, zodat de korpschef [appellant] terecht geen kennis heeft laten nemen van deze passage. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom inzage in een passage in document met nummer PL0900-2020332549-1 nadelige gevolgen kan hebben voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten en waarom het noodzakelijk is deze passage volledig te weigeren. Tot slot heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat [appellant] de geleden schade niet heeft onderbouwd.
Nieuw besluit op bezwaar
3.       In het nieuwe besluit op bezwaar van 17 augustus 2023 heeft de korpschef besloten dat [appellant] op grond van artikel 25 van de Wpg inzage krijgt in de eerder volledig weggelakte passages. Verder heeft de korpschef besloten dat in de documenten alle persoonsgegevens (namen, functies, rechtstreeks telefoonnummer en een geboortedatum) van derden onleesbaar worden gemaakt op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg. Ook is een direct e-mailadres van een afdeling onleesbaar gemaakt en een naam van een politiemedewerker.
Hoger beroep
4.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft zijn standpunten uiteengezet. De Afdeling wijst er op dat uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb niet volgt dat zij in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellant] naar voren gebrachte gronden. Zoals tijdens de zitting besproken, gaat zijn betoog in de kern over het recht op een kopie, de betalingen per inzage en het al dan niet betaalde griffierecht. De Afdeling zal die onderwerpen in deze uitspraak behandelen.
Recht op kopie
5.       [appellant] betoogt dat hij niet alleen inzage wil in de stukken, maar ook recht heeft op een kopie.
5.1.    Op de zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij van alle stukken waarvan hij inzage wilde, inzage gekregen heeft. De Afdeling stelt daarmee vast dat met het besluit van 17 augustus 2023 geheel is tegemoetgekomen aan zijn verzoek van 29 november 2021. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is er, vanwege het ontbreken van belang daarbij, geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 17 augustus 2023.
5.2.    Voor zover [appellant] heeft betoogd dat hij een kopie van de stukken zou moeten ontvangen, oordeelt de Afdeling als volgt. Zoals geoordeeld in de uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:574, is artikel 25 van de Wpg, waarin geen verplichting is neergelegd tot het verstrekken van afschriften van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen, een volledige en correcte implementatie van artikel 14 van de Richtlijn (EU) 2016/680 (hierna: richtlijn).
Volgens overweging 43 van de considerans van de richtlijn volstaat het dat aan de betrokkene in een begrijpelijke vorm een volledig overzicht van de gegevens wordt verstrekt. Dat wil zeggen dat het moet gaan om een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van deze gegevens en na te gaan of deze juist zijn en overeenkomstig deze richtlijn zijn verwerkt, zodat hij in een voorkomend geval de hem uit hoofde van deze richtlijn toegekende rechten kan uitoefenen. Dat overzicht kan volgens de considerans worden verstrekt in de vorm van een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Hoewel volgens de considerans een overzicht kan worden verstrekt in de vorm van een kopie van de persoonsgegevens, volgt hieruit geen verplichting om een afschrift te verstrekken van de documenten waarin de verwerkte persoonsgegevens zijn opgenomen.
5.3.    [appellant] heeft verschillende keren gebruik gemaakt van de door de korpschef geboden gelegenheid om de verzochte gegevens in te zien en daarvan aantekeningen te maken. De Afdeling is van oordeel dat de korpschef het verzoek van [appellant] op deze manier in overeenstemming met het bepaalde in artikel 25 van de Wpg heeft behandeld.
5.4.    Gelet hierop heeft de korpschef het verzoek om een kopie terecht afgewezen.
5.5.    Het betoog slaagt niet.
Schade
6.       Verder betoogt [appellant] dat hij door de verkeerde besluiten van de korpschef verschillende keren inzage in de documenten heeft gekregen. Voor iedere inzage in de documenten moest hij naar Utrecht reizen. Hierdoor stelt hij schade te hebben geleden. De rechtbank is ten onrechte hieraan voorbij gegaan.
6.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] zijn schade niet heeft onderbouwd. De Afdeling ziet aanleiding voor vergoeding van de gestelde schade en deze te begroten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij acht de Afdeling aannemelijk dat er vier inzagemomenten voor deze procedure hebben plaatsgevonden; de overige door [appellant] genoemde inzagemomenten hebben betrekking op een andere procedure.
6.2.    Het betoog slaagt.
Griffierecht
7.       Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen griffierecht heeft betaald. De Afdeling oordeelt hierover als volgt. Het nader stuk van 11 juli 2023 bevat een e-mail van de rechtbank waarin [appellant] wordt geïnformeerd over de terugbetaling van het griffierecht op 3 juli 2023. Hoewel de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] geen griffierecht had betaald, is later gebleken dat de rechtbank dit heeft hersteld.
7.1.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover geen vergoeding van schade is toegewezen. De uitspraak wordt, voor zover aangevallen, voor het overige bevestigd.
9.       De minister hoeft geen proceskosten te betalen. [appellant] heeft geen griffierechten betaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023 in zaak nr. 22/1673, voor zover de rechtbank het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen;
III.      bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
IV.     wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
V.      veroordeelt de korpschef van de politie om aan [appellant] te betalen een schadevergoeding van € 26,32.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
85-1050