ECLI:NL:RVS:2025:406

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202403226/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Graaf Janlaan fase 2 in Hillegom en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 5 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Graaf Janlaan fase 2, Hillegom". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Hillegom op 28 maart 2024, betreft de herontwikkeling van een gebied waar momenteel 3 woongebouwen met 60 sociale huurappartementen staan. De initiatiefnemer wil deze gebouwen slopen en vervangen door 2 nieuwe woongebouwen met in totaal 79 woningen. De appellant, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de nieuwe bouwplannen. Hij voert aan dat de plannen leiden tot een toename van verkeersdruk, parkeerproblemen en schaduwhinder.

De Afdeling heeft de zaak op 5 december 2024 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de raad van de gemeente Hillegom aanwezig waren. De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat de verkeerskundige gevolgen van het plan zijn onderzocht en dat de toename van verkeersbewegingen beheersbaar is. Ook is er aandacht besteed aan de parkeerbehoefte, waarbij de raad stelt dat er voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, zowel binnen als buiten het plangebied.

De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de omwonenden voldoende heeft afgewogen en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgen van het plan onaanvaardbaar zijn. De Afdeling verklaart het beroep van de appellant ongegrond, waarmee het bestemmingsplan in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van verschillende betrokkenen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

202403226/1/R3.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Hillegom,
en
de raad van de gemeente Hillegom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Graaf Janlaan fase 2, Hillegom" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Woonstichting Stek heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2024, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door M. van Geilswijk, E. Kraay en F. Ishaak, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonstichting Stek, vertegenwoordigd door mr. R.D. van Oevelen, advocaat in Rotterdam, mr. L. de Jeu en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plangebied ligt centraal in de bebouwde kom van Hillegom en wordt begrensd door de Graaf Janlaan, Juliana van Stolberglaan, Willem de Zwijgerlaan en Willem de Rijkelaan. In het plangebied staan in de huidige situatie 3 woongebouwen met in totaal 60 woningen. Het gaat om sociale huurappartementen die volgens de initiatiefnemer niet meer voldoen aan de woonwensen en -eisen van tegenwoordig. Het voornemen is om de woongebouwen te slopen en in plaats daarvan 2 woongebouwen met in totaal 79 woningen terug te bouwen. De 2 woongebouwen bestaan uit deels 3 en deels 4 bouwlagen. Het gebied tussen de woongebouwen wordt ingericht als openbaar gebied, inclusief bomen en wandelpaden. Ook worden hier in een parkeerkoffer parkeerplaatsen voor de woningen aangelegd. Omdat deze ontwikkeling niet volledig past binnen het vorige bestemmingsplan "Woongebieden Treslong-Meer en Dorp", is het voorliggende plan vastgesteld. De herontwikkeling van de woongebouwen is onderdeel van een groter woningbouwplan. Het voorliggende plan ziet in de ontwikkeling van fase 2. Fase 1 van het woningbouwplan ziet op het gebied direct westelijk gelegen naast het plangebied. Ook in dat gebied worden de bestaande woongebouwen gesloopt en komt nieuwbouw in de plaats. Omdat dat gedeelte van de ontwikkeling past binnen het bestemmingsplan "Woongebieden Treslong-Meer en Dorp" is dat gebied niet in het voorliggende plan opgenomen.
3.       [appellant] woont tegenover het plangebied aan de Juliana van Stolberglaan. Hij is het niet eens met het plan, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dat verband voert hij verschillende beroepsgronden aan. Zo vreest hij vooral voor een toename van de verkeers- en parkeerdruk in de directe woonomgeving en voor schaduwhinder als gevolg van de voorziene bouwhoogte van de woongebouwen.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie
5.       [appellant] klaagt erover dat hij te weinig is betrokken bij de totstandkoming van het plan. Hij spreekt zijn teleurstelling uit over de wijze waarop hij in het hele traject is meegenomen. Volgens hem had hij in een eerder stadium betrokken moeten worden bij het plan, zodat zijn bezwaren eerder serieus hadden kunnen worden genomen.
5.1.    Dit betoog slaagt niet. In de wet is geregeld dat een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan wordt voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure is [appellant] in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure en deze wetten geven dus geen wettelijke verplichting om eerder inspraak te geven. Overigens is de raad in dit geval al eerder met burgers, waaronder [appellant], in gesprek gegaan over dit plan. Zo heeft op 12 april 2022 een inloopavond plaatsgevonden en hebben tussen de gemeente, Stek als ontwikkelaar en [appellant], voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerpplan gesprekken en mailcontacten plaatsgevonden.
Verkeersveiligheid
6.       [appellant] vreest voor het ontstaan van verkeersonveilige situaties als gevolg van het plan. Het aantal verkeersbewegingen zal door het plan fors toenemen, met name in de Juliana van Stolberglaan. In de huidige situatie doen zich al verkeersonveilige situaties voor. Er is volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan naar de impact van het plan op de verkeersveiligheid.
6.1.    In paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van het plan. De raad heeft op basis van de CROW-kengetallen berekend wat naar verwachting de verkeersgeneratie zal zijn als gevolg van het plan. Op basis van die berekening is geconstateerd dat naar verwachting sprake zal zijn van minimaal 323 en maximaal 386 verkeersbewegingen per etmaal. In de huidige situatie gaat het om minimaal 192 en maximaal 240 bewegingen. De toename is dus minimaal 131 en maximaal 146 verkeersbewegingen per etmaal. Ervan uitgaande dat vrijwel al deze bewegingen plaatsvinden in de periode 07.00-23.00 uur is er sprake van een extra verkeersgeneratie van ongeveer 9 á 10 verkeersbewegingen per uur. Volgens de raad is die toename, gezien de ontsluitingsfunctie, gebruiksintensiteit en capaciteit van de omliggende ontsluitingswegen, beperkt. Ook is de te rijden afstand vanaf het plangebied tot de Weerlaan (een belangrijke ontsluitingsroute) kort: ongeveer 270 m. Het verkeer kan daarom naar verwachting zonder noemenswaardige problemen in het reguliere verkeersbeeld opgenomen worden, zo meent de raad.
6.2.    Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is dus, anders dan [appellant] betoogt, wel degelijk voldoende onderzoek gedaan naar de impact van het plan op de verkeersveiligheid. [appellant] heeft de Afdeling geen reden gegeven om te twijfelen aan wat over de verkeerskundige gevolgen van het plan staat in de plantoelichting. Hij heeft de door hem gestelde vrees voor een forse toename van het verkeer niet nader toegelicht en niet verder geconcretiseerd dat sprake is van verkeersonveilige situaties. Het gaat, gelet op de plantoelichting en de toelichting van de raad, om een beperkte toename aan verkeersbewegingen, die door de omliggende wegen goed kan worden opgevangen. Daarom zijn er geen aanknopingspunten dat het plan tot verkeersonveilige situaties of tot onaanvaardbare verkeershinder zal leiden. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk op de omgeving, omdat de parkeerbehoefte in de wijk met het plan groter wordt. Hoewel ook op eigen terrein (binnen het plangebied) parkeerplaatsen worden gecreëerd, wordt ook een deel van de parkeervraag afgewenteld op de omgeving. Op dit moment zijn de parkeerplaatsen in de wijk al erg schaars. Door het plan zal de parkeeroverlast dus verergeren.
7.1.    Uit artikel 10.2, onder a, van de planregels volgt dat een  omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw slechts wordt verleend als is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Het gaat in dit geval om de Nota parkeernormen 2023 van de gemeente Hillegom van 14 december 2023 (hierna: de parkeernota).
In dit geval wordt een gedeelte van de parkeerbehoefte ingevuld binnen de grenzen van het plangebied, namelijk in een zogenoemde parkeerkoffer. Maar het is ook de bedoeling dat buiten de grenzen van het plangebied, onder andere langs de Willem de Rijkelaan en langs de Willem de Zwijgerlaan, wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, is het daarbij de bedoeling dat de parkeerplekken buiten de grenzen van het plangebied ook toenemen, niet dat - zonder in nieuwe parkeerplekken te voorzien - een gedeelte van de parkeerbehoefte van het plan wordt afgewenteld op de bestaande parkeerplekken in de wijk. Ter zitting is nader toegelicht waar deze extra parkeerplekken worden gerealiseerd. [appellant] heeft niet betwist dat dit mogelijk is.
Verder is in paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting inzichtelijk gemaakt welke parkeerbehoefte het plan genereert, uitgaande van de parkeernormen uit de parkeernota, en waar de parkeergelegenheid zal worden gerealiseerd om in die parkeerbehoefte te voorzien. [appellant] heeft de Afdeling geen reden gegeven om te twijfelen aan de juistheid van die berekening en aan de stelling van de raad dat in die parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige inpassing
8.       Volgens [appellant] treedt bij realisatie van het plan een onevenredige verdeling van het aantal woningen over de beschikbare oppervlakte van het gebied op. Het gebied van dit bestemmingsplan in fase 2, tegenover zijn woning, krijgt relatief meer woningen dan fase 1. [appellant] ziet liever dat in fase 1 meer woningen worden gerealiseerd, omdat dan ook geen extra bouwlaag nodig is in fase 2. Ook betoogt hij dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woongebouwen niet passend is in de omgeving.
8.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat vanuit stedenbouwkundige optiek ervoor is gekozen om hoogteaccenten aan te brengen bij de entree van de wijk aan de Juliana van Stolberglaan en de Willem de Zwijgerlaan. Daar is het woongebouw tegenover de woning van [appellant] voorzien. Die kant van de ontwikkeling ligt namelijk aan de zijde van de Weerlaan als hoofdweg. De beoogde bouwhoogte is weliswaar wat hoger dan in de omgeving, maar dat is als hoogteaccent stedenbouwkundig juist gewenst, aldus de raad. Doordat de gebouwen aan de zijde van de Weerlaan wat hoger zijn, zullen in fase 2 ook wat meer woningen worden gerealiseerd dan in fase 1, ondanks het feit dat het gebied van fase 1 iets groter is dan het gebied in fase 2. De verdeling van de woningen over het gehele gebied van fase 1 en 2 heeft dus een stedenbouwkundige achtergrond.
8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee toereikend gemotiveerd waarom vanuit stedenbouwkundig opzicht is gekozen voor de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden. Hoewel de in het plan opgenomen maximaal toegestane bouwhoogtes van tussen de 10,5 m en 13,5 m afwijken van wat in de directe omgeving van het plangebied is toegestaan, zijn deze bouwhoogtes in stedelijk gebied niet onaanvaardbaar en heeft de raad deze bouwhoogtes vanuit stedenbouwkundig oogpunt ook aanvaardbaar mogen achten. Het betoog slaagt niet.
Bescherming bomen
9.       [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte niets is geregeld over de bescherming van (waardevolle) bomen. Hij noemt daarbij een  waardevolle boom aan de Willem de Rijkelaan.
9.1.    Het betoog slaagt niet. Ter zitting is namelijk gebleken dat deze boom buiten het plangebied ligt en bescherming daarvan met dit plan alleen al om die reden niet mogelijk is. Bovendien is [appellant] er bang voor dat de boom bij de uitvoering van het plan wordt beschadigd. Daarmee gaat deze beroepsgrond niet over het bestemmingsplan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
Overigens is ter zitting gebleken dat deze boom blijft staan. Op andere bomen die nadere bescherming behoeven, is niet gewezen.
Aantasting woon- en leefklimaat
10.     [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Zijn woongenot zal in vergaande mate verslechteren. Hij wijst daarbij op de aantasting van zijn vrije uitzicht en privacy en met name op de toename van schaduwwerking, in het bijzonder op de eerste verdieping en het dakvlak aan de voorzijde. Hij vreest minder opbrengst voor zijn zonnepanelen en minder zon op de eerste verdieping, waar hij graag voor het raam zit.
Schaduwwerking/bezonning
10.1.  Op grond van het plan zijn voor de woongebouwen die zijn voorzien tegenover de woning van [appellant] een maximale bouwhoogte toegestaan variërend tussen de 10,5 m en 13,5 m. Omdat de bebouwing wat betreft hoogte en bouwvolume ten opzichte van de bestaande situatie (enigszins) toeneemt en ook de gebouwen anders zijn gepositioneerd, is de schaduwwerking van de twee woongebouwen inzichtelijk gemaakt. Dat staat in paragraaf 4.11 van de plantoelichting. Omdat geen wettelijke normen gelden op het gebied van bezonning en beschaduwing, is aangesloten bij de lichte TNO-norm. Deze norm gaat uit van een minimale bezonningsduur van twee uur per dag in de periode 19 februari tot en met 21 oktober. Als beoordelingspunt geldt het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Voor de voorgenomen twee woongebouwen is een visuele analyse van de beschaduwing uitgevoerd, die als bijlage 8 bij de plantoelichting is gevoegd (hierna: de bezonningsstudie). Daaruit blijkt volgens de raad dat voldaan wordt aan de lichte TNO-norm, zodat het plan voor het aspect schaduwwerking en bezonning geen onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen heeft.
10.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 en van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279) bestaan geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een perceel. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarop schaduwhinder een negatieve invloed kan hebben.
10.3.  Uit de bij het plan gevoegde bezonningsstudie blijkt dat wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Uit die bezonningsstudie en uit de door Woonstichting Stek overgelegde extra bezonningsstudie van 12 mei 2022 kan niet alleen de bezonning op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam worden afgeleid, van welk punt de lichte TNO-norm uitgaat, maar ook de bezonning op de eerste verdieping aan de voorzijde en in het dakvlak aan de voorzijde. Er blijkt uit dat [appellant] op zijn dakvlak en op de eerste verdieping aan de voorzijde op sommige momenten minder zon zou kunnen krijgen. Dat geldt vooral voor de wintermaanden. De raad mocht deze afname van bezonning echter aanvaardbaar achten, gelet op het beperkte karakter daarvan in relatie tot het belang van de betrokken nieuwbouw. Het betoog slaagt niet.
Privacy/uitzicht
10.4.  Voor zover [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van zijn privacy en uitzicht, overweegt de Afdeling als volgt. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant] geen aanspraak kan maken op een blijvend onveranderd uitzicht vanuit de woning. Hoewel niet is uitgesloten dat het uitzicht en de privacy van [appellant], door de hogere bebouwing die het plan toestaat, in enige mate wordt aangetast, heeft de raad die aantasting aanvaardbaar mogen achten. Van belang hierbij is dat in de bestaande situatie al sprake is van woonbebouwing met 3 verdiepingen. Ook dit betoog slaagt dus niet.
Conclusie
11.     Het beroep is ongegrond.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Heijkoop
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
971