ECLI:NL:RVS:2025:3838

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
202406208/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding rechtsbijstand in strafzaken en de toepassing van artikel 12 Sv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarbij het ging om de vergoeding van rechtsbijstand die aan [appellant B] was verleend. De Raad voor Rechtsbijstand had op 19 augustus 2023 een vergoeding van € 881,44 toegekend aan [appellant A] voor de rechtsbijstand aan [appellant B]. Echter, de Raad had een eigen bijdrage van € 156,00 opgelegd aan [appellant B]. De appellanten waren van mening dat deze eigen bijdrage onterecht was, omdat het beleid van de Raad niet voorzag in de mogelijkheid om de eigen bijdrage op nihil te stellen in dit specifieke geval. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving en het beleid van de Raad niet in de mogelijkheid voorzagen om de eigen bijdrage te verlagen of te laten vervallen. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [appellant A] belang had bij de uitspraak, en dat het beleid van de Raad in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en de Europese Slachtofferrichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202406208/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], kantoorhoudend in [plaats], en [appellant B], wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2024 in zaak nr. 24/571 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2023 heeft de raad aan [appellant A] een vergoeding toegekend voor aan [appellant B] verleende rechtsbijstand van € 881,44.
Bij besluit van 5 december 2023 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13248, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2025, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 4 maart 2022 heeft [appellant A] als advocaat een toevoeging aangevraagd bij de raad, om rechtsbijstand te verlenen aan [appellant B] in een procedure over de toepassing van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het beklag van [appellant B] richtte zich tegen de beslissing van de officier van justitie om een derde niet te vervolgen voor diefstal. Bij besluit van 1 april 2022 heeft de raad de toevoeging verleend onder oplegging van een eigen bijdrage aan [appellant B] van € 156,00. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 8 maart 2023 het beklag gegrond verklaard en de strafvervolging gelast van de derde.
Wettelijke kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
3.       In het besluit van 19 augustus 2023 heeft de raad de eigen bijdrage van [appellant B] van € 156,00 in mindering gebracht op de totale aan [appellant A] toegekende vergoeding van € 1.037,44 en daaraan ten grondslag gelegd dat hij, gelet op artikel 28 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, de eigen bijdrage niet op nihil kan stellen.
De raad heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd, omdat hij alleen in een zeer beperkt aantal gevallen geen eigen bijdrage oplegt. Deze gevallen staan limitatief opgesomd in de werkinstructie ‘Geen eigen bijdrage’ en de situatie die hier aan de orde is, staat daar niet bij. Verder is de in het beleid genoemde situatie van nihilstelling bij een beklag-niet-vervolging (artikel 12 Sv) alleen van toepassing op het geval waarin de rechtzoekende de beklaagde is. Ook die situatie doet zich hier niet voor.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft overwogen dat de Wet op de rechtsbijstand, het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand niet voorzien in de bevoegdheid om in dit specifieke geval de aan [appellant B] opgelegde eigen bijdrage op nihil te stellen en dat zij ook niet onder het bereik van de werkinstructie valt.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de situatie van [appellant B] als klager ook niet is te vergelijken met die van een beklaagde in de artikel 12 Sv-procedure, die in het gelijk is gesteld (beslissing dat terecht niet tot vervolging is overgegaan) en die wel nihilstelling krijgt. Die laatste situatie is namelijk op belangrijke punten vergelijkbaar met die van een verdachte die wordt vrijgesproken en om die reden is vrijgesteld van betaling van de eigen bijdrage.
Tot slot wijst de rechtbank op de aard van de artikel 12 Sv-procedure, waarbij een klager bij een gegrond artikel 12 Sv-beroep ook geen proceskostenvergoeding krijgt. De rechtbank ziet daarom niet in waarom een klager dan wel de eigen bijdrage terug zou moeten krijgen.
Hoger beroep
5.       In hoger beroep voeren [appellanten], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1970, aan dat de rechtbank ten onrechte het door [appellant A] ingestelde beroep ontvankelijk heeft geacht. Hij heeft namelijk geen belang bij de uitspraak, omdat hij de eigen bijdrage hetzij van de raad, hetzij van [appellant B] ontvangt. Ook de raad heeft dat volgens hen niet onderkend.
Verder voeren zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat het beleid van de raad in een geval als dit niet voorziet in de mogelijkheid de eigen bijdrage op nihil te stellen, in zijn algemeenheid maar zeker ook in dit specifieke geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Ook is die omstandigheid in strijd met artikel 14 van richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2011/220/JBZ (hierna: de Slachtofferrichtlijn). Zij verzoeken de Afdeling prejudiciële vragen te stellen.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2048, onder 11.2, onder verwijzing naar de uitspraak van 19 juli 2017) is een rechtsbijstandverlener steeds belanghebbende bij een besluit over de vergoeding van de door hem verrichte werkzaamheden.
Het eerste onderdeel van het betoog slaagt niet.
5.2.    De gronden die [appellanten] voor het overige in hoger beroep hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 14 tot en met 19 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
5.3.    Voor zover [appellanten] de Afdeling verzoeken het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen - die in wezen neerkomen op de vraag of het in strijd is met artikel 14 van de Slachtofferrichtlijn dat het in een geval als dit voor een slachtoffer in het geheel niet mogelijk is de eigen bijdrage vergoed te krijgen - wijst de Afdeling dit verzoek af.
In punt 47 van de considerans van de Slachtofferrichtlijn staat expliciet dat van de lidstaten niet kan worden gevergd dat zij de honoraria voor juridische bijstand aan het slachtoffer vergoeden. In dit geval vergoedt de raad via toepassing van zijn beleid wél de honoraria voor juridische bijstand aan het slachtoffer. Alleen de relatief beperkte eigen bijdrage wordt in bepaalde gevallen niet vergoed. Dat is meer dan de Slachtofferrichtlijn blijkens punt 47 van de considerans van lidstaten vergt. Van strijd met de Slachtofferrichtlijn is hier dan ook geen sprake. Hieruit volgt dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het antwoord op de opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
488-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Europese Slachtofferrichtlijn
Artikel 14
Recht op vergoeding van de kosten.
De lidstaten bieden het slachtoffer dat actief deelneemt aan de strafprocedure de mogelijkheid om de hieruit voortvloeiende kosten vergoed te krijgen, overeenkomstig de rol van het slachtoffer in het toepasselijke strafrechtstelsel. De voorwaarden of procedureregels inzake de vergoeding van kosten van slachtoffers worden door het nationale recht bepaald.
Wet op de rechtsbijstand:
Artikel 44:
[…]
2. De eigen bijdrage is niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel ga Wetboek van Strafrecht. De eigen bijdrage is evenmin verschuldigd voor de behandeling van het beroep in cassatie als bedoeld in Titel III van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van de verdachte wiens vrijheid krachtens een bevel tot voorlopige hechtenis is benomen, of in een procedure tot herziening ten voordele als bedoeld In de Achtste Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering in geval de gewezen verdachte krachtens de onherroepelijke rechterlijke uitspraak zijn vrijheid is  benomen. De rechtsbijstandverlener restitueert de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.
[…]
Wetboek van strafvordering
Artikel 12
1. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd, de vervolging niet voortgezet, of vindt de vervolging plaats door het uitvaardigen van een strafbeschikking, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen, dan wel de strafbeschikking is uitgevaardigd. Indien de beslissing is genomen door een officier van justitie bij het landelijk parket of bij het functioneel parket, is het gerechtshof Den Haag bevoegd. Indien de beslissing is genomen naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld door een ambtenaar, aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd. Indien de beslissing is genomen door een officier van justitie bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie, is bevoegd het gerechtshof in het ressort waar de klager woon- of verblijfplaats heeft. Bij gebreke daaraan is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd.
2. Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks wordt getroffen.
[…]
Werkinstructies Kenniswijzer:
Werkinstructie Art. 28 Bvr Vaststelling van de vergoeding
Voorwaarden nihilstelling eigen bijdrage in strafzaken
De rechtzoekende hoeft geen eigen bijdrage te betalen (artikel 44 lid 2 Wrb) als een strafzaak, waarbij rechtzoekende verdachte was, eindigt in:
-         vrijspraak;
-         ontslag van alle rechtsvervolging (ovar);
-         technisch sepot) kennisgeving-niet-verdere-vervolging (knvv);
-         nietigverklaring van de dagvaarding;
-         een niet-ontvankelijk verklaring waarbij geen straf of maatregel is opgelegd;
-         een vernietiging van de onherroepelijke uitspraak zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 480 Sv);
-         voorwaardelijk sepot, als sprake is van de algemene voorwaarden (is sprake van een andere grond, dan laat je de eigen bijdrage in stand);
-         onvoorwaardelijk beleidssepot.
Als de advocaat een verklaring overlegt van het OM waaruit blijkt dat verdachte in redelijkheid een beroep kon doen op noodweer(exces), dan stel je de eigen bijdrage op nihil. De advocaat kan het OM verzoeken om afgifte van de verklaring.
Zijn voor de strafzaak meerdere toevoegingen verstrekt (eerste aanleg, hoger beroep en cassatie), dan stel je alle opgelegde eigen bijdrages van al deze toevoegingen op nihil.
De nihilstelling geldt voor alle toevoegingen die zijn verleend met een S-codering.
Voorbeeld 1: In eerste aanleg is een straf opgelegd. Tegen dit vonnis wordt hoger beroep ingesteld. In hoger beroep eindigt de zaak in vrijspraak. Er wordt geen cassatie ingesteld. De eigen bijdragen voor de toevoegingen van het hoger beroep en de eerste aanleg worden op nihil gesteld.
Voorbeeld 2:  Na cassatie is de zaak terugverwezen naar het Hof. De eigen bijdrage in de cassatiezaak wordt niet op nihil gesteld omdat de uitkomst van de strafzaak nog niet vaststaat (zie bijv.  ECLI:NL:RVS:2016:3370). In hoger beroep eindigt de strafzaak (onherroepelijk) met een vrijspraak. Alle eigen opgelegde eigen bijdrages (eerste aanleg, hoger beroep en cassatie) voor deze strafzaak worden op nihil gesteld.
Schuldig bevonden zonder strafoplegging (artikel 9a WvSr)
Is rechtzoekende schuldig bevonden zonder strafoplegging, dan blijft de eigen bijdrage ongewijzigd.
Strafzaken niet-verdachten
Nihilstelling eigen bijdrage in strafzaken is niet van toepassing op strafzaken van niet-verdachten (Z-zaken). Uitgezonderd, dus wel nihilstelling bij:
-         een klaagschrift in een beklagprocedure op grond van artikel 552a-552b Sv (Z120) dat leidt tot teruggave van de goederen of;
-         een met de hoofdzaak samenhangende zaak (Z100, Z120, Z230)
-         een ongegrond beklag-niet-vervolging (art. 12 Sv), waarbij rechtzoekende de beklaagde was.
Voorbeeld nihilstelling:
-         ais een verdachte is vrijgesproken met betrekking tot rijden onder invloed (5030), stel je ook de eigen bijdrage op nihil voor bezwaar tegen de inbeslagname van het rijbewijs (Z100);
-         als een verdachte is vrijgesproken met betrekking van een misdrijf (SO40/S050), stel je ook de eigen bijdrage op nihil voor het verweer tegen de ontnemingsvordering (Z230).
Voorbeeld geen nihilstelling:
-         Als de ontnemingsvordering (2230) is afgewezen, maar de verdachte wordt wel veroordeeld in de hoofdzaak (504015050), dan stel je de eigen bijdrage niet op nihil (zie bijv. ECLI:NL:RVS:2018:1778).
-