Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 4 maart 2022 heeft eiser in zijn hoedanigheid van advocaat een toevoeging aangevraagd bij de Raad om eiseres bij te staan in een procedure over de toepassing van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (artikel 12-Sv procedure). Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie om een derde (beklaagde) niet te vervolgen ter zake van diefstal.
3. Bij besluit van 1 april 2022 heeft verweerder de toevoeging verleend onder oplegging van een eigen bijdrage aan eiseres van € 156. Dit betreft de laagst mogelijke eigen bijdrage.
4. Het beklag van eiseres is op 8 maart 2023 door het Gerechtshof Den Haag gegrond verklaard. Het Gerechtshof heeft in de beschikking de strafvervolging gelast van beklaagde ter zake van diefstal, en/of verduistering en/of oplichting.
5. Op 4 juli 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor vergoeding van de door hem verrichte werkzaamheden in de artikel 12-Sv procedure.
6. Bij besluit van 19 augustus 2023 heeft verweerder aan eiser een vergoeding toegekend van € 881,44 en daarbij de eigen bijdrage van eiseres in mindering gebracht.
7. Verweerder heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van 15 november 2023. In dat advies is geconcludeerd dat de aan eiser toegekende vergoeding correct is vastgesteld en dat, gelet op de hoogte van het inkomen van eiseres, terecht een eigen bijdrage is opgelegd van € 156.
Wat vinden eisers in beroep?
8. Eisers stellen dat uit de beschikking van 8 maart 2023 volgt dat de officier van justitie jegens eiseres onrechtmatig heeft gehandeld door het strafbare feit niet te vervolgen. De uitkomst van de artikel 12-Sv procedure dient daarom te leiden tot het op nihil stellen van de eigen bijdrage. Eisers wijzen er in dit verband op dat een beklaagde geen eigen bijdrage hoeft te betalen in geval het beklag ongegrond wordt verklaard en er niet tot vervolging wordt overgegaan. Volgens eisers zou het in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel om bij een niet-verdachte die in het gelijk wordt gesteld wel een eigen bijdrage op te leggen. Daarnaast stellen eisers dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Verweerder stelt dat eiseres op grond van artikel 35 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een eigen bijdrage is verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand. Er bestaat geen wettelijke grondslag of beleid op grond waarvan de eigen bijdrage op nihil dient te worden gesteld in het geval het beklag van een niet-verdachte gegrond wordt verklaard.
Wat is het wettelijk kader?
10. Uit artikel 35 van de Wrb volgt dat de rechtzoekende een eigen bijdrage is verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden de regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand.
11. Ingevolge artikel 44, tweede lid, eerste volzin, van de Wrb is de eigen bijdrage niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge het derde lid is het bestuur bevoegd geen eigen bijdrage op te leggen bij de toevoeging van een raadsman aan hen die zich anders dan als verdachte of veroordeelde krachtens het Wetboek van Strafrecht of Wetboek van Strafvordering laten bijstaan.
12. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) dient de rechtsbijstandverlener na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand bij het bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
13. De Raad heeft werkinstructies vastgesteld die van toepassing zijn op de beoordeling van een aanvraag voor vaststelling van de declaratie van de rechtsbijstandverlener. In de werkinstructie "Art. 28 Bvr Vaststelling van de vergoeding" (de werkinstructie) is, voor zover hier van belang, vermeld dat nihilstelling van de eigen bijdrage in strafzaken niet van toepassing is op strafzaken van niet-verdachten, tenzij sprake is van een ongegrond beklag-niet-vervolging (artikel 12 Sv) waarbij de rechtzoekende de beklaagde was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
14. De rechtbank stelt vast dat de Wrb, het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Bvr niet voorzien in de bevoegdheid om in dit specifieke geval de aan eiseres opgelegde eigen bijdrage op nihil te stellen. Eiseres valt ook niet onder het bereik van de werkinstructie, nu eiseres de klager was in de artikel 12-Sv procedure en haar klacht tot een gegrond beklag heeft geleid. Er is voor deze situatie geen beleid opgesteld. De reden dat er voor de beklaagde bij een voor hem positieve uitkomst (beslissing dat terecht niet tot vervolging is overgegaan) wel in een uitzondering is voorzien, heeft als achtergrond dat deze situatie op belangrijke punten vergelijkbaar is met die van een verdachte die wordt vrijgesproken en daarom is vrijgesteld van betaling van de eigen bijdrage. De situatie dat een klager van het gerechtshof gelijk krijgt en dat de officier van justitie wordt gelast tot vervolging over te gaan, is hier niet mee te vergelijken. Zo kan de klager, anders dan de beklaagde, zelf beslissen of al dan niet een artikel 12-procedure wordt gestart. Het feit dat voor de beklaagde een uitzondering is gemaakt, maakt dan ook niet dat het in strijd is met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel dat de klager niet kan worden vrijgesteld van de eigen bijdrage. Het enkele feit dat volgens eisers in beide gevallen sprake is van onrechtmatig handelen door de Staat leidt – wat hier verder ook van zij – niet tot een ander oordeel.
15. De rechtbank heeft ook overigens geen aanleiding gezien voor het oordeel dat verweerder af had moeten zien van het in rekening brengen van een eigen bijdrage. De rechtbank wijst in dit verband ook op de aard van de artikel 12 Sv-procedure als zodanig. Bij een gegrond artikel 12 Sv-procedure krijgt de klager immers geen proceskostenvergoeding voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet niet in waarom een klager dan wel de eigen bijdrage terug zou moeten krijgen.
16. Voor zover eisers stellen dat verweerder artikel 44, tweede lid, eerste volzin, van de Wrb in het onderhavige geval analoog had moeten toepassen, slaagt dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin.
17. Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 35 van de Wrb, heeft verweerder eiseres terecht een eigen bijdrage van € 156 opgelegd.
18. De rechtbank overweegt verder dat de oplegging van eigen bijdragen voorkomt dat beperkte publieke middelen voor gefinancierde rechtsbijstand moeten worden aangewend voor kosten van rechtsbijstand waarvan in redelijkheid mag worden aangenomen dat zij deels kunnen worden gedragen door de rechtzoekende zelf. Mede met het oog op de financiële beheersbaarheid van het systeem van rechtsbijstandverlening moet het gerechtvaardigd worden geacht rechtsbijstandskosten ten dele voor rekening van een rechtzoekende te laten als de inkomens- of vermogensgrens van de Wrb wordt overschreden. Niet gebleken is dat de gevolgen van het opleggen van een eigen bijdrage in dit geval onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen betalingscapaciteit heeft. De verwijzing ter zitting naar het rapport 'Ongekend onrecht', maakt het voorgaande niet anders. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het opleggen van een eigen bijdrage in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel.
19. Van strijd met het motiveringsbeginsel is evenmin gebleken.