202500662/2/V3.
Datum uitspraak: 31 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 januari 2025 in zaak nr. NL25.512 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 januari 2025 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 31 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 31 januari 2025 bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van begin af aan onrechtmatig is geweest door de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol (hierna: het JCS), zowel wat betreft de inrichting van het gebouw als het regime en de daarbij toegepaste dwang. Daarom heeft de rechtbank de minister bevolen de maatregel op te heffen.
Het verzoek van de minister
2. De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. Daarbij beroept hij zich op het grensbewakingsbelang, dat moet worden prijsgegeven als hij de uitspraak uitvoert, omdat de vreemdeling dan toegang krijgt tot het Schengengebied.
Beoordeling
3. De voorzieningenrechter verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258. Onder 4.2 van die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de bewaringsrechter niet oordeelt over de tenuitvoerlegging van vrijheidsontnemende maatregelen en maatregelen van bewaring op grond van de Vw 2000, maar zich beperkt tot de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de grensdetentie, bezien in het licht van het daar geldende regime. Ook heeft de Afdeling in die overweging geoordeeld dat de bewaringsrechter wel toetst of grensdetentie plaatsvindt in een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Binnen dat kader heeft de rechtbank, op grond van de beschrijving in haar uitspraak, onder 1.1 tot en met 15.2, geoordeeld over de detentieomstandigheden voor vreemdelingen in het JCS. Met die beschrijving komt de voorzieningenrechter echter tot het voorlopige oordeel dat het JCS wel een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. 3.1. Hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel voor de vreemdeling ingrijpend is, komt daarom een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter treft de gevraagde voorlopige voorziening.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025
347-1020