ECLI:NL:RVS:2025:3703

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
202305466/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Stichting Federatie Eekta tegen afwijzing subsidieaanvraag door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Stichting Federatie Eekta tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De stichting had een subsidie aangevraagd voor het project activiteitenplanning 2021, maar deze aanvraag werd op 22 december 2021 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de stichting tegen deze afwijzing op 26 juli 2022 ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 13 juli 2023, waarop de stichting hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 januari 2025. De stichting voerde aan dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond had verklaard en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de financiële gevolgen van de beëindiging van de subsidie. De stichting stelde dat het college te weinig onderzoek had gedaan en dat de beëindiging van de subsidie abrupt en onredelijk was.

De Afdeling oordeelde dat het college voldoende duidelijk had gecommuniceerd over de beëindiging van de subsidierelatie en dat de subsidieaanvraag niet paste binnen het beleid van de gemeente. De Afdeling bevestigde dat het college een grote beleidsruimte heeft bij het verlenen of beëindigen van subsidies. De overige gronden van de stichting werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en niet nader onderbouwd. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

202305466/1/A2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Federatie Eekta, gevestigd in Den Haag (hierna: de stichting),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2023 in zaak nr. 22/5706 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2021 heeft het college de subsidieaanvraag van de stichting afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2022 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2023 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Klein-Thijssen, zijn verschenen.
De Afdeling heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op haar vragen over de zaak.
Het college heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De stichting heeft een schriftelijke reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven om een tweede behandeling ter zitting achterwege te laten.
Overwegingen
Inleiding
1.       De stichting werd gedurende een reeks van jaren gesubsidieerd door het college. Van 2015 tot en met 2020 heeft het college subsidie verstrekt aan de stichting voor de uitvoering van het beleid ‘ruimtebiedende centra’. De subsidie is verstrekt om de stichting ruimte te laten bieden aan vrijwilligersorganisaties voor onder meer vergaderingen en activiteiten. Die activiteiten waren gericht op onder meer taallessen, maatschappelijke ondersteuning en beweging voor ouderen.
2.       Bij brief van 28 februari 2019 heeft het college de stichting medegedeeld dat de subsidierelatie in het kader van het beleid ‘ruimtebiedende centra’ gewijzigd wordt. Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college aangekondigd dat de subsidie voor het uitvoeren van het beleid ‘ruimtebiedende centra’ wordt beëindigd vanaf 2021. Als overgang heeft het college bij besluit van 6 februari 2020 subsidie voor het jaar 2020 verleend, waarin de post personeelslasten is verlaagd met € 70.000,00. Daarnaast bestond de subsidie voor 2020 uit de posten huisvesting en organisatiekosten. In dat besluit is nogmaals benoemd dat per 1 januari 2021 geen subsidie voor de uitvoering van het beleid ‘ruimtebiedende centra’ zal worden verleend.
3.       Het wettelijke kader staat in de bijlage van deze uitspraak.
Besluitvorming
4.       De stichting heeft, in het kader van het Actieprogramma Haags Ouderenbeleid, een subsidie aangevraagd voor het project activiteitenplanning 2021, begroot op € 246.278,00. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 22 december 2021, aangevuld bij besluit van 26 juli 2022, afgewezen, omdat die niet past binnen het beleid van de gemeente (zie artikel 11, vierde lid, onder d, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2020). Het heeft erop gewezen dat de activiteiten waarvoor de stichting subsidie aanvraagt, dezelfde zijn als de activiteiten die ter uitvoering van het beleid ‘ruimtebiedende centra’ voorheen gesubsidieerd werden. Het college subsidieert vanaf 2021 de uitvoering van dat beleid niet meer, zoals het heeft medegedeeld aan de stichting in zijn besluiten van 26 juni 2019 en 6 februari 2020. Er is geen subsidieregeling van het college meer voor de activiteiten waarop de aanvraag van de stichting ziet. Het college heeft gewezen op zijn beleidsruimte bij de beëindiging van subsidies. Verder heeft de stichting geen rechtsmiddelen aangewend tegen het beëindigingsbesluit van 26 juni 2019.
Hoger beroep
5.       De stichting voert aan dat de rechtbank ten onrechte haar beroep tegen het besluit van het college ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft niet onderkend dat onduidelijk is welk beleid op haar aanvraag is toegepast en waarop de beleidsruimte is gebaseerd. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de besluitvorming voor de stichting. Als gevolg van de beëindiging kan de stichting de achterstallige huur van 2020-2021 niet betalen. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit van het college in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat het college te weinig onderzoek heeft gedaan. De stichting is daarnaast onvoldoende geïnformeerd over de beëindiging van de subsidie. De overgangsregeling was niet redelijk en de subsidie is abrupt stopgezet. Verder heeft de rechtbank niet voldoende in acht genomen dat het college zeer laat op haar aanvraag heeft beslist.
5.1.    Voor zover de beëindiging van de subsidie vanaf 2021 in deze procedure al aan de orde kan komen, stelt de Afdeling voorop dat het college bij de besluiten van 26 juni 2019 en 6 februari 2020 voldoende duidelijk heeft gecommuniceerd dat de subsidierelatie geheel zou worden beëindigd vanaf 1 januari 2021. Daaronder valt ook de post huisvesting, waarmee de stichting de huur betaalde. In het besluit van 6 februari 2020 heeft het college de stichting gewezen op de mogelijke gevolgen van de beëindiging voor het lopende huurcontract. De gehele subsidie aan de stichting in 2020 was dus een overgangsmaatregel, waarin de post personeelskosten is gekort met ongeveer 50%, namelijk € 70.000,00. De subsidie, waaronder de post huisvesting, is dus niet abrupt, maar op zorgvuldige wijze beëindigd.
5.2.    Omdat er in 2021 geen beleid (meer) was om de activiteiten waarvoor de stichting subsidie heeft aangevraagd te subsidiëren, mocht het college de subsidie weigeren, omdat die niet past binnen zijn beleid. Daarvoor is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een bestuursorgaan een grote mate van beleidsruimte heeft bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidie (vergelijk de uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3633, r.o. 7.2). De rechtbank heeft terecht op deze vaste rechtspraak gewezen.
5.3.    De overige gronden die de stichting heeft aangevoerd zijn een herhaling van de beroepsgronden bij de rechtbank dan wel niet nader onderbouwd. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Afdeling ziet in wat de stichting heeft aangevoerd, geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank.
5.4.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
284-1100
Bijlage - Wettelijk kader
Algemene subsidieverordening Den Haag 2020
[Geldend van 24-7-21 t/m 30-6-2023]
Artikel 11 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
[…]
4.Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie in ieder geval weigeren:
[…]
d. als subsidieverlening anderszins niet past binnen het beleid van de gemeente;
[…]