202305086/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 juli 2023 in zaak nr. 22/1319 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2021 heeft het college de voorwaarden voor uitstel van betaling van verbeurde dwangsommen gewijzigd.
Bij besluit van 9 juni 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 november 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door T. Stokkers, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend om [appellant] in de gelegenheid te stellen een nader stuk dat niet op de zitting ter sprake was gekomen, toe te lichten.
Bij brief van 29 januari 2025 heeft [appellant] een reactie gegeven.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college aan [appellant] vier lasten onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college een bedrag van € 60.000,- ingevorderd, omdat volgens het college niet is voldaan aan de lasten. In afwachting van een onherroepelijk oordeel over de lasten hebben [appellant] en het college de voorlopige afspraak gemaakt dat [appellant] elke maand een bedrag van € 25,- betaalt.
Bij uitspraken van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2755 en 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2060 zijn de lasten onherroepelijk geworden. Naar aanleiding daarvan heeft het college bij besluit van 9 december 2021 de betalingsregeling herzien, en medegedeeld dat [appellant] nog een bedrag van € 62.266,56 verschuldigd is. Het college heeft [appellant] verzocht een bedrag van € 31.133,28 te betalen voor 15 januari 2022 en eenzelfde bedrag te betalen voor 15 februari 2022. Het college heeft het bezwaar van [appellant] daartegen bij besluit van 9 juni 2022 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft de betalingsregeling begrepen als een beschikking tot uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb. Het college is dan op grond van artikel 4:96, eerste lid, onder c, van de Awb bevoegd die betalingsregeling te wijzigen voor zover veranderende omstandigheden zich verzetten tegen voortduring van het uitstel. Daar is in dit geval aan voldaan, omdat ondertussen zowel het besluit over de last onder dwangsom als het invorderingsbesluit onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de betalingsregeling daarom heeft mogen herzien.
3. Wat [appellant] aanvoert tegen het besluit over de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit kan niet meer in deze procedure aan de orde komen. Bij de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling van 18 november 2020 en 15 september 2021 zijn deze besluiten vast komen te staan. Deze procedure gaat alleen nog over de herziening van de betalingsregeling door het college.
4. [appellant] voert verder aan dat hij onbehoorlijk is behandeld door ambtenaren van de gemeente, politie en Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Zijn bedrijf is meerdere malen onderworpen aan controles en is inmiddels ontruimd. Daarbij stelt [appellant] te maken te hebben gehad met geweld en intimidatie. Hij verzoekt de Afdeling dan ook een onafhankelijk onderzoek in te stellen.
4.1. De Afdeling begrijpt dat de situatie van [appellant] voor hem aangrijpend en frustrerend is. Dat neemt niet weg dat die situatie geen onderwerp kan zijn van dit geding. Zoals hierboven overwogen, gaat deze procedure over het de herziening van de betalingsregeling door het college. De gronden die [appellant] aanvoert over zijn behandeling door verschillende overheidsinstanties kunnen niet leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Daarom slaagt het betoog van [appellant] hierover niet. Alleen al daarom kan de Afdeling ook geen onderzoek instellen naar de wijze waarop [appellant] door die overheidsinstanties is behandeld.
4.2. De gronden die [appellant] in hoger beroep verder aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 15 tot en met 21 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
314-1114