ECLI:NL:RVS:2025:368
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 26 november 2021 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2023, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen.
De vreemdeling betoogt in zijn hoger beroep dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Dit artikel vereist dat bij de beoordeling van asielaanvragen ook de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overweging worden genomen, vooral als de vreemdeling afkomstig is uit een gebied waar willekeurig geweld heerst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken benadrukt dat deze persoonlijke omstandigheden van groot belang zijn.
Echter, de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling niet voldoende heeft aangetoond dat zijn persoonlijke situatie leidt tot een verhoogd risico op willekeurig geweld. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.