ECLI:NL:RVS:2025:3677

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
202405886/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een rookgasafvoerkanaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 augustus 2024, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 13 juni 2023, betrof het gewijzigd plaatsen van een rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van een woning in Amersfoort. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning ongegrond verklaard, waarna [appellant] in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat het college het rookgasafvoerkanaal terecht als een ondergeschikt bouwonderdeel had aangemerkt en dat er geen strijd was met het bestemmingsplan. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het rookgasafvoerkanaal niet in strijd was met de redelijke eisen van welstand en dat de rechtbank niet had onderkend dat het rookgasafvoerkanaal als een bouwwerk moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 juli 2025 en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het college de omgevingsvergunning terecht had verleend en dat het rookgasafvoerkanaal niet in strijd was met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202405886/1/R4.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amersfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 7 augustus 2024 in zaak nr. 24/631 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het gewijzigd plaatsen van een rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van het adres [locatie 1] in Amersfoort (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P.J. Botterblom, advocaat in Nijkerk, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Maaijen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [persoon], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 5 december 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij] heeft zonder een omgevingsvergunning een rookgasafvoerkanaal geplaatst tegen de rechterzijgevel van zijn woning op het perceel. [appellant] woont op het aangrenzende perceel aan de [locatie 2] in Amersfoort en is het niet eens met het plaatsen van het rookgasafvoerkanaal. Op 5 december 2022 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van de woning op het perceel, waarbij alleen het onderste deel van het rookgasafvoerkanaal langs de zijgevel is geplaatst en het bovenste deel aan de achterzijde van de gevel.
3.       Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo. Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college de grondslag van de omgevingsvergunning gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal niet in strijd is met het op het perceel geldende bestemmingsplan "Hooglanderveen en Vathorst" (hierna: het bestemmingsplan) en het daarom voor de verlening van de omgevingsvergunning niet nodig was om af te wijken van het bestemmingsplan. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bouwhoogte van het rookgasafvoerkanaal niet in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan, omdat sprake is van een ondergeschikt bouwonderdeel. Daarnaast is voor het rookgasafvoerkanaal een positief welstandsadvies gegeven en is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van het rookgasafvoerkanaal in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Er bestaat volgens het college geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft overwogen dat het college het rookgasafvoerkanaal terecht heeft aangemerkt als ondergeschikt bouwonderdeel. De rechtbank is van oordeel dat het rookgasafvoerkanaal in dit geval naar haar aard kan worden gelijkgesteld met de in artikel 2.2 van het bestemmingsplan genoemde bouwonderdelen, zoals schoorstenen en antennes of een daaraan gelijk te stellen functie. Het rookgasafvoerkanaal hoeft daarom niet te worden meegenomen bij het bepalen van de bouwhoogte van het gebouw. De maximaal toegestane bouwhoogte van 13,2 m uit het bestemmingsplan wordt niet overschreden zodat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit van 21 december 2023, omdat de normen uit  artikelen 3.33, tweede lid, en 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant]. Het beroep op artikel 7.22 van het Bouwbesluit slaagt volgens de rechtbank niet. Verder heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het welstandadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of niet deugdelijk is. Het college heeft zich daarom volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Wettelijk kader
5.       Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […];
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
Beoordeling van het hoger beroep
Is het bouwplan voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal in strijd met het bestemmingsplan?
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het rookgasafvoerkanaal terecht als ondergeschikt bouwonderdeel heeft aangemerkt. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het rookgasafvoerkanaal op grond van artikel 1.32 gelezen in combinatie met artikel 1.25 van de regels van het bestemmingsplan moet worden aangemerkt als een bouwwerk. Gelet op de in artikel 28.2 van de planregels opgenomen bouwregels is het bouwplan voor een gewijzigde plaatsing in strijd met het bestemmingsplan. Verder voert [appellant] aan dat in het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van ondergeschikt bouwonderdeel en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rookgasafvoerkanaal qua omvang en uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning waaraan het bevestigd is.
6.1.    Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo houdt in dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet het de gevraagde vergunning verlenen. Als dat wel zo is, dan moet het de gevraagde vergunning weigeren. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
6.2.    Op grond van het bestemmingsplan rust op het perceel onder meer de bestemming ‘Wonen-2’. In artikel 2.2 van de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van ondergeschikt bouwonderdeel. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat het rookgasafvoerkanaal naar zijn aard kan worden gelijkgesteld met de in artikel 2.2 van de planregels genoemde bouwonderdelen zoals schoorstenen en antennes of een daaraan gelijk te stellen bouwonderdelen. Het rookgasafvoerkanaal dient immers voor het afvoeren van rook van een houtkachel wat gelijk te stellen is met de functie van een schoorsteen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit artikel geen limitatieve opsomming wordt gegeven van wat onder een ondergeschikt bouwonderdeel wordt verstaan en het dus ook mogelijk is dat andere bouwonderdelen, zoals rookgasafvoerkanalen, hieronder worden begrepen. De Afdeling is verder van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de omvang en de uiterlijke verschijningsvorm van het rookgasafvoerkanaal ondergeschikt zijn aan de woning op het perceel. Uit de bouwtekening die bij de aanvraag hoort, volgt dat het rookgasafvoerkanaal aan de woning is bevestigd, de buis een diameter van ca. 20 cm heeft, en 2 m boven het platte dak uitsteekt. De verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2125, gaat niet op. In de zaak die ten grondslag lag aan die uitspraak ging het om een omgevingsvergunning voor de legalisering van een tuinsieraad met daarbij een tuinhaard en een gemetselde schoorsteen. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de rechtbank de schoorsteen terecht niet als ondergeschikt bouwonderdeel heeft aangemerkt, omdat de schoorsteen dusdanig lang was in verhouding tot de tuinhaard, dat niet kan worden gesproken van ondergeschiktheid. De tuinhaard had namelijk een hoogte van 3 m en de schoorsteen stak 6,5 m boven de tuinhaard uit. In dit geval steekt het rookgasafvoerkanaal 2 m boven het platte dak uit. Het rookgasafvoerkanaal is niet uit verhouding met de woning waaraan het is bevestigd. Gelet op het voorgaande hoeft het rookgasafvoerkanaal bij het bepalen van de bouwhoogte van het gebouw dus niet te worden meegenomen.
6.3.    Op grond van artikel 46.1, aanhef en onder a, van de planregels mag - in uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) - de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 m mogen overschrijden. De Afdeling stelt vast dat het rookgasafvoerkanaal niet meer dan 0,3 m uitsteekt van de zijgevel van de woning.
6.4.    Het bouwplan voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal is niet in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikelen 3.33, tweede lid, en 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit niet strekken tot bescherming van zijn belangen. De Afdeling wijst op haar uitspraken van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2321, onder 9.3, en 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1240, onder 13.2. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit een restbepaling is die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen reden ziet om aan te nemen dat het gebruik van het rookgasafvoerkanaal leidt tot een dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder. In het rookgasafvoerkanaal is een roterende kap aangebracht die zorgt voor aanzuiging waardoor ook de verspreiding van het rookgas wordt verbeterd. [appellant] heeft dit niet weerlegd.
Het betoog slaagt niet.
Is het bouwplan voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal in strijd met de redelijke eisen van welstand?
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota Amersfoort 2017 (hierna: de Welstandsnota). Uitgangspunten in de Welstandsnota zijn namelijk dat de installatie van rookgasafvoerkanalen inpandig gebeurt en uit het zicht wordt ingepast. Er zijn bij [appellant] geen redenen bekend waarom in dit geval de installatie niet inpandig kan. Daarnaast is het rookgasafvoerkanaal volledig in het zicht geïnstalleerd, aldus [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat als het rookgasafvoerkanaal wordt geïnstalleerd volgens de verleende omgevingsvergunning, het kanaal deels langs een raam komt te lopen.
9.       Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
9.1.    In de Welstandsnota zijn criteria opgesteld voor kleinere bouwwerken. Rookgasafvoeren vallen onder de categorie ‘installaties'. Voor plaatsing van installaties geldt op grond van paragraaf 2.5 van de Welstandsnota dat die zoveel mogelijk inpandig of uit het zicht ingepast worden. De stadsbouwmeester heeft in het welstandsadvies opgenomen dat de huidige plaatsing van het rookgasafvoerkanaal in zijn geheel langs de rechterzijgevel niet voldoet aan de criteria uit de Welstandsnota. Verder heeft de stadsbouwmeester geadviseerd om het rookgasafvoerkanaal zo veel mogelijk langs de achtergevel te plaatsen. Hoewel een volledige plaatsing langs de achtergevel technisch niet mogelijk is, voldoet het bouwplan volgens de stadbouwmeester in voldoende mate aan de criteria voor installaties. De hoogte van de uitmonding boven het dak wordt door de toepassing van een roterende kap teruggebracht tot 2 m en is daardoor vanuit het openbaar gebied nauwelijks tot niet zichtbaar.
9.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en geen gebreken bevat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat paragraaf 2.5 van de Welstandsnota, gezien het woordje 'of’, geen cumulatieve criteria bevat. Verder volgt uit een mailwisseling van 23 februari 2023 tussen [partij] en een casemanager van de gemeente Amersfoort dat [partij] met een installateur heeft gekeken naar alternatieven voor het plaatsen van het rookgasafvoerkanaal. Volgens de installateur is er voor inpandige plaatsing een aantal beperkingen zoals ventilatiekanalen en leidingwerk in het plafond. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de welstandscommissie bij de welstandsbeoordeling uitgaat van de aanvraag en bijbehorende tekeningen. Op de zitting is gebleken dat de bij de aanvraag behorende bouwtekening een schets betreft met een globale maatvoering. Hoewel er op de achtergevel van de woning van [partij] een raam aanwezig is, is dit raam niet op de tekening opgenomen. Het staat dus niet vast dat de stadsbouwmeester bij de welstandsbeoordeling heeft kunnen betrekken dat er een raam aanwezig is op de achtergevel van de woning van [partij], maar dit maakt niet dat moet worden getwijfeld aan de onderbouwing van het welstandsadvies, nu ter zitting is gebleken dat het op zichzelf mogelijk is om de op de schets aangegeven afstand van ca. 1 m tot de zijgevel aan te houden zonder dat daarmee het rookgasafvoerkanaal voor een raam zal hoeven te worden geplaatst. [appellant] heeft verder geen tegenadvies ingebracht of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
954