ECLI:NL:RVS:2025:3651
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 29 april 2025. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De aanleiding voor de rechtszaak was een besluit van de minister van Asiel en Migratie, genomen op 11 april 2025, waarbij appellant in bewaring werd gesteld. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak wordt gesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit is in lijn met artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 9 juli 2025. De Afdeling ziet geen reden om in dit geval anders te oordelen. Ook ambtshalve ziet de Afdeling geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.