ECLI:NL:RVS:2025:3452
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 2 april 2025 geoordeeld dat de minister een aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de minister, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van de minister niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De Afdeling bevestigde de overwegingen van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen, in combinatie met andere relevante informatie, was gewogen in de beoordeling van de aanvraag. De minister had in eerdere uitspraken niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die onder de Kwalificatierichtlijn valt.
De Afdeling oordeelde verder dat de schriftelijke uiteenzetting van betrokkene geen gronden bevatte die zich richtten tegen de uitspraak van de rechtbank, maar enkel een reactie was op de grief van de minister. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.