ECLI:NL:RVS:2025:3452

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000466
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 2 april 2025 geoordeeld dat de minister een aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de minister, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van de minister niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De Afdeling bevestigde de overwegingen van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen, in combinatie met andere relevante informatie, was gewogen in de beoordeling van de aanvraag. De minister had in eerdere uitspraken niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die onder de Kwalificatierichtlijn valt.

De Afdeling oordeelde verder dat de schriftelijke uiteenzetting van betrokkene geen gronden bevatte die zich richtten tegen de uitspraak van de rechtbank, maar enkel een reactie was op de grief van de minister. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

BRS.25.000466
Datum uitspraak: 25 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2025 in zaak nr. NL24.44703 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.S. Nizamoeddin, advocaat in Voorburg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het meest actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1.        De grief slaagt niet.
2.        In de schriftelijke uiteenzetting voert betrokkene geen gronden aan die zich richten tegen de uitspraak van de rechtbank, maar reageert hij uitsluitend op de door de minister ingediende grief. Dit stuk is dus geen incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:519, onder 2).
3.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
986