ECLI:NL:RVS:2025:338

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
202305424/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Godfried Bomansstraat in Rijswijk met betrekking tot bouw van appartementencomplex

Op 29 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Godfried Bomansstraat" in Rijswijk. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk op 27 juni 2023, voorziet in de bouw van een appartementencomplex met maximaal 34 woningen en een maximale bouwhoogte van 14 meter. Het plan is omstreden, vooral door omwonenden die vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat, waaronder vermindering van bezonning en privacy, en een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

De voorzieningenrechter had eerder, op 23 april 2024, het besluit van de raad geschorst. De raad heeft verzocht om opheffing van deze schorsing, maar dit verzoek werd op de zitting van 4 november 2024 ingetrokken. De Afdeling heeft in deze tussenuitspraak vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving zullen optreden. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken de geconstateerde gebreken te herstellen en de uitkomst van het onderzoek aan de betrokken partijen mee te delen.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft, maar dat deze ruimte niet onbeperkt is. De belangen van de omwonenden moeten zorgvuldig worden afgewogen tegen de noodzaak voor woningbouw. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten die invloed hebben op de leefomgeving van burgers.

Uitspraak

202305424/1/R3.
Datum uitspraak: 29 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend in Rijswijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rijswijk (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Godfried Bomansstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Stichting Rijswijk Wonen (hierna: Rijswijk Wonen) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 4 november 2024, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], vergezeld door [personen], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Makhan-Idu, vergezeld door R.K. Kolvers, drs. W. Bos en D. Jellema, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting Weboma, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Rijswijk Wonen, vertegenwoordigd door mr. D. de Jong, advocaat te Zeist, vergezeld door [persoon], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met maximaal 34 woningen en een maximale bouwhoogte van 14 m aan de Godfried Bomansstraat in Rijswijk. Aan de noord- en zuidzijde van het plangebied voorziet het plan in stroken van ongeveer 7 m (noord) en 8 m (zuid) met de bestemming "Groen".
3.       Bij uitspraak van 23 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1678, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de voorzieningenrechter) bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 27 juni 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan geschorst. De raad heeft verzocht om opheffing van deze schorsing. Op de zitting heeft de raad dit verzoek ingetrokken. Het bestemmingsplan is nu niet in werking.
4.       Op de gronden van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan "Steenvoorde" een bestemming "Maatschappelijk" opgenomen. Deze gronden mogen volledig bebouwd worden, waarbij voor gebouwen een maximale bouwhoogte van 7 m geldt. Op de gronden stond een gebouw dat gebruikt werd als basisschool. Dat gebouw is inmiddels gesloopt.
5.       [appellant] en anderen zijn bewoners van verschillende adressen aan de Petronella Voûtestraat, de Albert Schweitzerlaan en de Doctor H.J. van Mooklaan in Rijswijk. Deze straten zijn gelegen rondom het plangebied. [appellant] en anderen vrezen onder andere voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door vermindering van de hoeveelheid bezonning en privacy bij hun woningen en een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De beroepsgronden
Ingetrokken beroepsgronden Chw
7.       Op de zitting hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden met betrekking tot de Chw ingetrokken. Deze gronden zullen daarom niet besproken worden.
Voorbereidingsprocedure en draagvlak
8.       [appellant] en anderen betogen dat de procedure waarmee het bestemmingsplan tot stand is gekomen, onzorgvuldig is verlopen. Het bestemmingsplan kan volgens [appellant] en anderen mede daardoor niet op draagvlak van de omwonenden rekenen.
Daarvoor voeren zij eerst aan dat er te weinig mogelijkheid tot inspraak is geweest. Zo betogen [appellant] en anderen dat het oorspronkelijke plan met 14 eengezinswoningen zonder communicatie met omwonenden is omgezet in een appartementencomplex met vier bouwlagen. Volgens [appellant] en anderen konden omwonenden vervolgens in het participatieproces alleen maar meedenken over de tijdelijke invulling van het plangebied. In dat traject heeft de gemeente ook steken laten vallen, zo betogen [appellant] en anderen.
Zij voeren verder aan dat in de zienswijzenota ten onrechte is vermeld dat de ingekomen zienswijze is ingediend door één persoon, terwijl de zienswijze door 70 personen is onderschreven.
[appellant] en anderen betogen daarnaast dat zij onvoldoende gebruik hebben kunnen maken van hun spreekrecht tijdens de raadsvergadering van 27 juni 2023, waarin over het bestemmingsplan is gestemd. Zij voeren daarvoor aan dat niet aan iedereen voldoende gelegenheid is geboden om in te spreken en te reageren op de wethouder. Daarnaast is een opgestelde spreektekst ten onrechte niet onder de aanwezige raadsleden verspreid.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan zorgvuldig is voorbereid. Volgens de raad is voldoende aandacht besteed aan participatie en is de planning hiervan duidelijk gecommuniceerd. Ook heeft de inbreng van omwonenden tot verschillende aanpassingen van de plannen geleid. De raad stelt verder dat er één zienswijze is ingediend door twee personen, omdat de overige personen waar [appellant] en anderen naar verwijzen op een petitie staan die is aangeleverd na het indienen van de zienswijze.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat er tijdens de raadsvergadering van 27 juni 2023 genoeg gelegenheid was voor inspraak.
8.2.    Artikel 20, eerste lid, van het Reglement van Orde voor de raad van de gemeente Rijswijk 2023 (hierna: het RvO), luidde op het moment van de raadsvergadering van 27 juni 2023, als volgt:
"1. Na de opening van de vergadering kunnen niet-raadsleden het woord voeren over geagendeerde onderwerpen. Elke spreker krijgt maximaal 5 minuten het woord, met een maximum van 12 sprekers."
8.3.    De Afdeling overweegt dat de Wro voorschrijft dat een bestemmingsplan voorbereid wordt met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Dat houdt in dat voordat de raad een besluit neemt tot vaststelling van een bestemmingsplan, er een ontwerpplan ter inzage moet worden gelegd. Vervolgens heeft eenieder de mogelijkheid om daar mondeling of schriftelijk, zienswijzen over naar voren te brengen. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
De Afdeling overweegt verder dat het ontwerpplan ter inzage is gelegd en dat eenieder de mogelijkheid heeft gehad om zienswijzen naar voren te brengen. [appellant] heeft van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen gebruikgemaakt. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat deze zienswijze door 70 mensen is ingediend, aangezien deze alleen door [appellant] en M. van der Helm is ondertekend. De Afdeling ziet geen reden waarom de raad de ondertekenaars van een bij een aanvulling van de zienswijze ingediende handtekeningenlijst als mede-indieners van de zienswijze had moeten aanmerken. Zo zijn op deze lijst geen namen vermeld van de ondertekenaars.
De Afdeling overweegt daarnaast dat er geen verplichting in de Wro en Awb bestaat om de indieners van schriftelijke zienswijzen in de gelegenheid te stellen om daarover te worden gehoord. Artikel 20 van het RvO bepaalt dat na de opening van een vergadering niet-raadsleden het woord kunnen voeren over geagendeerde onderwerpen, waarbij elke spreker maximaal 5 minuten het woord krijgt. Uit het verslag en het video-verslag van de raadsvergadering van 27 juni 2023 volgt dat tijdens deze vergadering aan vier insprekers de gelegenheid is geboden om in te spreken over het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan. Een recht om de spreektekst uit te delen aan de aanwezige raadsleden volgt niet uit het RvO. In wat [appellant] en anderen hierover hebben aangevoerd, ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met het RvO of op een andere wijze onzorgvuldig is voorbereid.
De Afdeling overweegt verder dat ongeacht of er draagvlak voor het plan bij de omwonenden was, uit het ontbreken van draagvlak niet volgt dat er daarom in strijd met de Wro of een ander wettelijk voorschrift is gehandeld.
In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
9.       [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet koos voor een alternatieve locatie voor de woningbouw of een alternatieve invulling van het plangebied. Zij wijzen er daarbij op dat in de voorbereiding van het plan alternatieven zijn aangedragen, zoals de locaties bij winkelcentrum de Bogaard en het Havenkwartier in Rijswijk waar meer dan 2000 woningen kunnen worden gerealiseerd. [appellant] en anderen menen dat deze alternatieven als bijkomend voordeel hebben dat in beide gebieden nieuw leven ingeblazen wordt in de horeca, recreatie en het ondernemersklimaat. [appellant] en anderen wijzen ook op de mogelijkheid om zogeheten optopwoningen te bouwen door op bestaande woningen, woningen te bouwen.
9.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat vanwege de grote woningbouwopgave waar de gemeente Rijswijk voor staat, het nodig is om op verschillende locaties in de gemeente te bouwen. Daarom worden op de door [appellant] en anderen aangevoerde locaties al woningen gebouwd. De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat er naast deze woningbouwprojecten nog steeds behoefte is aan woningen op de Godfried Bomansstraat. Op de zitting is door Rijswijk Wonen toegelicht dat de gronden van het plangebied volledig bij haar in eigendom zijn, waardoor het realiseren van woningbouw eerder haalbaar is. Rijswijk Wonen heeft verder verklaard dat niet op alle locaties waar zij eigenaar van is, woningen opgebouwd kunnen worden. Ook verwacht zij dat bij het bouwen van woningen op andere woningen mogelijk ook bezwaren zullen ontstaan bij omliggende bewoners.
De raad heeft daarnaast toegelicht dat gekozen is voor deze inrichting van het plangebied, omdat er juist veel behoefte is aan sociale woningen, die ook geschikt zijn voor jongeren en ouderen. Daarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor rijtjeswoningen, zo stelt de raad. De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichting staat dat er behoefte is aan sociale huurwoningen, omdat de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning 6 jaar en 10 maanden is, waarbij de actieve zoekperiode 4 jaar en 3 maanden is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieven voldoende afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieven is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
10.     [appellant] en anderen betogen dat het onderzoek van de raad naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de parkeerdruk in de omgeving onzorgvuldig is uitgevoerd en dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast betogen zij dat het in het plan voorziene appartementencomplex zal zorgen voor ontoelaatbare verhoging van de parkeerdruk in de omgeving. Zij voeren daartoe het volgende aan.
Allereerst is de raad volgens [appellant] en anderen voor het berekenen van de parkeerbehoefte van het bestemmingsplan, uitgegaan van een te lage norm van 0,9 parkeerplaats per woning. Volgens [appellant] en anderen is de behoefte aan parkeerplaatsen die ontstaat als gevolg van het bestemmingsplan, daarom groter dan de raad heeft berekend en aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
Daarnaast wijzen [appellant] en anderen erop dat het bestemmingsplan niet voorziet in het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein, terwijl dit wel een eis is in de Nota parkeernormen 2011 (hierna: de Nota parkeernormen). Daarom zal de extra parkeerdruk die ontstaat als gevolg van het bestemmingsplan, volledig moeten worden opvangen in de directe omgeving van het plangebied. [appellant] en anderen stellen dat de bestaande parkeerdruk daarvoor te hoog is.
Bovendien betogen [appellant] en anderen dat de parkeertellingen waarnaar verwezen wordt, niet kenbaar en representatief zijn. Daarom moet de raad volgens hen een onafhankelijke parkeerdrukmeting laten uitvoeren. [appellant] en anderen voeren daarvoor eerst aan dat onduidelijk is wanneer de parkeertellingen precies zijn verricht. Deze tellingen dateren volgens [appellant] en anderen, van vóór het uitbreken van de coronapandemie. [appellant] en anderen menen dat er sindsdien meer mensen thuiswerken, met een hogere parkeerdruk in de omgeving tot gevolg. Verder wijzen [appellant] en anderen erop dat de metingen zouden zijn uitgevoerd op twee donderdagen en één zaterdagmiddag, waardoor er ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat veel mensen niet thuis zijn op een zaterdagmiddag en een donderdagavond, vanwege de koopavond. Ook wijzen zij erop dat niet gemeten is tijdens de momenten waarop kinderen van of naar de nabij gelegen basisschool, Het Kristal, worden gehaald of gebracht. Dat geldt ook voor de stichting Amal, waardoor er op vrijdagmiddag en in het weekend een hogere parkeerdruk in de omgeving ontstaat.
[appellant] en anderen betogen verder dat de raad bij het bepalen van welke bestaande parkeerplaatsen behoren tot de directe omgeving van het plangebied, ten onrechte uit is gegaan van parkeerplaatsen die hemelsbreed op 100 m afstand van het plangebied liggen. In plaats daarvan had de raad volgens [appellant] en anderen uit moeten gaan van de parkeerplaatsen die op 100 m loopafstand van het plangebied liggen.
10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk voor de directe omgeving. De raad stelt voorop dat in het plangebied niet wordt voorzien in parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte van het appartementencomplex op te vangen, zodat er meer ruimte is voor een groene invulling van het terrein rondom het appartementencomplex. Met die groene invulling is volgens de raad tegemoetgekomen aan een behoefte van omwonenden.
De raad stelt verder dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een norm van 0,9 parkeerplaatsen per woning en een maximum van 34 woningen, wat neerkomt op 31 parkeerplaatsen. De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat er voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van het plangebied is om deze parkeerbehoefte op te vangen, eventueel met de aanleg van extra parkeerplaatsen.
10.2.  De Afdeling stelt vast dat de raad ervoor heeft gekozen om in het bestemmingsplan niet te voorzien in een parkeerregeling, omdat er volgens de raad in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Wanneer bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig zijn, hoeft er geen parkeerregeling in het plan te worden opgenomen. De Afdeling verwijst hiervoor naar bijvoorbeeld haar uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1592, onder 13.2. Maar de raad moet wel onderzoeken en deugdelijk motiveren dat er geen ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving zullen optreden.
10.3.  Zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 23 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1678, heeft overwogen, heeft de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van de normen van de Nota parkeernormen. Ook was het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom voor het bepalen van de directe omgeving van het plangebied uitgegaan is van een afstand van 100 m hemelsbreed. Ook was het volgens de voorzieningenrechter niet inzichtelijk op welke verkeerstellingen de raad zich baseert.
10.4.  Net als de voorzieningenrechter overweegt de Afdeling dat uit de stukken bij de vaststelling van het plan onvoldoende blijkt waarom in afwijking van de Nota Parkeernormen is gekozen voor de parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen per woning. De Afdeling verwijst daarvoor naar de motivering van de voorzieningenrechter onder 7.5.
De raad heeft daarnaast naar aanleiding van het deskundigenbericht van de STAB aangegeven dat zij voor de directe omgeving van het plangebied uitgaat van een afstand van 200 m vanaf de ingang van het voorziene appartementencomplex. Daarmee heeft de raad erkend dat hij bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een verkeerde bepaling van de directe omgeving van het plangebied.
Ook volgt de Afdeling de voorzieningenrechter dat uit de plantoelichting of andere stukken die aan het plan ten grondslag liggen, niet blijkt hoe en wanneer de parkeertellingen, waar de raad zich op baseert, hebben plaatsgevonden. De Afdeling verwijst hiervoor naar overweging 7.6 van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende heeft onderzocht en ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom door het plan geen ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied zullen optreden. Het bestemmingsplan is op deze punten dan ook vastgesteld in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt in zoverre.
Parkeren - aanvullende onderbouwing
11.     De raad heeft de "Notitie beschikbare parkeergelegenheid omgeving Godfried Bomansstraat" (hierna: de notitie parkeergelegenheid) ingediend. In deze notitie heeft de raad een aanvullende onderbouwing gegeven voor het aspect parkeren. Daarnaast heeft de STAB op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht, waarin onder meer ingegaan wordt op de beroepsgronden van [appellant] en anderen op het gebied van parkeren. De raad heeft daarop een reactie gegeven in zijn verweerschrift en die op de zitting verder toegelicht. [appellant] en anderen hebben een reactie gegeven op de nadere stukken van de raad en die ook op de zitting verder toegelicht.
De Afdeling ziet daarom aanleiding om te beoordelen of met de aanvullende onderbouwing de geconstateerde gebreken over het parkeren zijn hersteld. Als dat het geval is, dan kan de Afdeling namelijk de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. De Afdeling zal hieronder puntsgewijs ingaan op de aanvullende onderbouwing van de raad.
- Parkeernormen
12.     De raad stelt zich in zijn aanvullende onderbouwing op het standpunt dat terecht uit is gegaan van een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per woning, in afwijking van de normen uit de Nota parkeernormen. De raad voert hiervoor aan dat de parkeernormen uit de Nota parkeernormen zijn gebaseerd op parkeernormen van het CROW uit 2008. Deze parkeernormen zijn volgens de raad achterhaald. Daarnaast is bij de parkeernormen van de Nota parkeernormen geen onderscheid gemaakt tussen, bijvoorbeeld, appartementen en grondgebonden woningen.
De raad wijst daarom op kengetallen die in 2020 door de gemeente zijn gegenereerd. Deze zijn vastgesteld op basis van het daadwerkelijke Rijswijkse autobezit in 2019 en zijn uitgesplitst naar woningtype (grondgebonden of appartement), grootte van de woning (van micro tot groot), locatie (centrum of rest bebouwde kom) en eigendom (koop of huur). Hiermee wordt volgens de raad dus onderbouwd afgeweken van de vastgestelde parkeernormen. De raad heeft de kengetallen in de notitie parkeergelegenheid overgelegd.
Omdat de 34 woningen die het plan mogelijk maakt, een gebruiksoppervlakte van 50 tot en met 80 m2 zullen hebben, geldt volgens de raad een aangepaste parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per woning. De raad stelt dat deze parkeernorm past binnen de bandbreedte van de kengetallen die het CROW in publicatie 381 "Toekomstbestendig Parkeren" heeft bepaald. De raad wijst er daarbij op dat dit ook in het deskundigenbericht van de STAB is onderschreven.
12.1.  [appellant] en anderen betogen in reactie hierop, dat een norm van 0,9 laag is. Dat geldt volgens hen te meer, omdat 0,3 van deze norm gereserveerd is voor bezoekers, waardoor een norm van 0,6 parkeerplaats per woning overblijft.
12.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met de aanvullende onderbouwing alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom hij afwijkt van de parkeernormen uit de Nota parkeernormen. De Afdeling acht daarbij van belang dat de raad de gehanteerde kengetallen heeft overgelegd, heeft toegelicht dat de kengetallen gebaseerd zijn op actueel onderzoek naar het gemiddelde autobezit in de gemeente Rijswijk en dat de gehanteerde normen ook vallen binnen de bandbreedtes van de kentallen van het CROW. In het deskundigenbericht van de STAB is namelijk uiteengezet dat de gemeente Rijswijk valt onder de categorie zeer stedelijk en dat het beoogde appartementengebouw zich bevindt in de zone "rest van de bebouwde kom". De bandbreedte van de kengetallen voor de parkeervraag van goedkope huurappartementen van de STAB voor deze categorie en zone varieert van 0,7 tot 1,5 parkeerplaatsen per appartement, inclusief parkeren voor bezoekers. De stelling van [appellant] en anderen dat er een lage parkeernorm overblijft, doet hier niet aan af. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op deze kengetallen mogen baseren.
Dit betekent dat de raad naar het oordeel van de Afdeling in de aanvullende onderbouwing terecht uit is gegaan van een parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen als gevolg van het plan.
- Maximale loopafstand
13.     De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat voor het bepalen welke parkeerplaatsen binnen de directe omgeving van het plangebied liggen, aansluiting gezocht moet worden bij de door het CROW in de ASVV 2021 geaccepteerde loopafstanden van 100 tot 200 m in stedelijke omgevingen. Daarbij heeft de raad het uitgangspunt uit het deskundigenbericht van de STAB omarmd dat gemeten moet worden vanaf de ingang van het voorziene appartementencomplex.
13.1.  [appellant] en anderen betogen dat de raad hiermee uit is gegaan van een te grote loopafstand. Volgens hen geldt dit zeker voor de Van Mookflat, waar oudere bewoners wonen die niet goed ter been zijn. Hierdoor moet een kortere loopafstand aangehouden worden.
13.2.  De Nota parkeernormen hanteert voor de directe omgeving van woningen een afstand van 100 m. De raad wijkt daarom ook hier af van de Nota parkeernormen. Maar de Nota parkeernormen is vastgesteld in 2011, op basis van de CROW normen die toen golden. De Afdeling stelt vast dat de CROW in de recentere ASVV 2021, waarop de raad zich in de aanvullende onderbouwing heeft gebaseerd, uitgaat van een maximale loopafstand van 200 m. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom redelijkerwijs kunnen afwijken van de Nota parkeernormen op dit punt en aansluiting kunnen zoeken bij de maximale loopafstand uit de ASVV 2021.
Dit betekent dat de raad naar het oordeel van de Afdeling in de aanvullende onderbouwing uit heeft mogen gaan van de parkeerplaatsen binnen een afstand van 200 m van de voorziene ingang van het appartementencomplex, bij de beoordeling van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied.
- Gemeten parkeerdruk in de omgeving
14.     De raad stelt zich in zijn aanvullende onderbouwing op het standpunt dat gelet op de bestaande parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied, de parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen kan worden opgevangen in deze directe omgeving. De raad wijst hierbij op parkeertellingen die uitgevoerd zijn op donderdag 28 oktober 2021, zaterdag 30 oktober 2021 en donderdag 4 november 2021 (hierna: de parkeertellingen). De raad onderschrijft daarbij de conclusie uit het deskundigenbericht van de STAB dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied op de donderdagnacht op 94,7% en op de donderdagavond op 93,8% uitkomt. Maar de raad wijst er op dat deze parkeerdruk onder de maximale bezettingsgraad van 90% uit de Kadernota Parkeren 2015-2025 (hierna: de Kadernota) uitkomt, als het aantal parkeerplaatsen op het parkeerterrein in de Godfried Bomansstraat wordt uitgebreid van 26 naar 32 parkeerplaatsen. De raad stelt dat deze parkeerplaatsen zowel feitelijk als planologisch mogelijk zijn en ook aan zullen worden gelegd. Daardoor komt de parkeerdruk onder de 90% uit, zo stelt de raad.
14.1.  [appellant] en anderen betogen dat de raad hiermee nog altijd onvoldoende onderzocht en gemotiveerd heeft dat de parkeerbehoefte van het appartementencomplex niet zal leiden tot ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving.
[appellant] en anderen voeren daartoe eerst aan dat de parkeertellingen uit 2021 achterhaald zijn. Zij wijzen daarbij op foto’s, waarop volgens hen te zien is dat de bestaande parkeerdruk in de omgeving in de praktijk hoger is dan volgt uit de parkeertellingen. Volgens hen moet daarom nog altijd uitvoering gegeven worden aan een toezegging van Weboma om een onafhankelijk parkeeronderzoek te laten verrichten.
Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat ten onrechte nog steeds niet onderzocht is wat de parkeerdruk op de vrijdag is, als er een grote parkeerdruk is vanwege de stichting Amal. Hierbij wijzen [appellant] en anderen erop dat bij de stichting Amal het vrijdagmiddaggebed voor de grootste parkeerbehoefte van de stichting zorgt. [appellant] en anderen voeren verder aan dat de raad nog altijd geen rekening heeft gehouden met het haal- en brengverkeer vanwege de nabijgelegen basisschool. Daarbij benadrukken zij dat er door omwonenden duidelijk naar voren is gebracht dat er op die momenten parkeerproblemen zijn.
[appellant] en anderen voeren ten slotte aan dat de voorziene uitbreiding van het parkeerterrein aan de Godfried Bomansstraat in strijd is met het uitgangspunt dat er geen parkeerplaatsen extra gerealiseerd zouden worden bij de Godfried Bomansstraat. Daarnaast stellen [appellant] en anderen dat het parkeerterrein aan de Godfried Bomansstraat te klein is om te voorzien in een uitbreiding met zes extra parkeerplaatsen.
14.2.  De Afdeling overweegt allereerst dat, omdat uit de notitie parkeergelegenheid volgt hoe en wanneer de parkeertellingen waar de raad zich op baseert hebben plaatsgevonden, het geconstateerde gebrek vermeld in overweging 10.4 op dit punt is hersteld. Maar de Afdeling ziet zich, ook gelet op wat door [appellant] en anderen is aangevoerd, voor de vraag gesteld of de raad hiermee alsnog zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd heeft dat het plan niet zal leiden tot ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de directe omgeving. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.
14.3.  Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad zich niet kan baseren op parkeertellingen uit 2021 omdat deze achterhaald zijn, overweegt de Afdeling als volgt.
In artikel 3.1.1a van het Bro staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Maar dit artikel staat er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2024:4762, onder 15.2.
In tegenstelling tot het oorspronkelijke betoog van [appellant] en anderen, dateren de parkeertellingen uit 2021 waar de raad zich in de aanvullende toelichtingen op baseert, van na het uitbreken van de coronapandemie. [appellant] en anderen hebben verder geen ontwikkelingen van na deze parkeertellingen aangevoerd waaruit volgt dat de parkeertellingen uit 2021 vanwege deze ontwikkelingen achterhaald zijn.
Ook ziet de Afdeling in de door [appellant] en anderen overgelegde foto’s geen reden om aan te nemen dat de parkeertellingen van 2021 achterhaald zijn. Deze foto’s maken weliswaar inzichtelijk dat in september en oktober 2024 op verschillende momenten op verschillende locaties parkeerplaatsen bezet zijn, maar er ontbreekt een totaaloverzicht van hoeveel parkeerplaatsen er in de directe omgeving van het plangebied op enig moment bezet zijn. Uit de data en tijdstippen die op de foto’s zijn aangegeven, blijkt namelijk dat niet alle parkeerplaatsen binnen de directe omgeving van het plangebied op hetzelfde moment in beeld zijn gebracht. Daarnaast is niet op alle foto’s vast te stellen hoeveel parkeerplaatsen er in totaal bezet en beschikbaar zijn.
Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] en anderen geen reden om te oordelen dat de parkeertellingen zo zijn verouderd, of dat zich na de totstandkoming daarvan zulke ontwikkelingen hebben voorgedaan, dat deze parkeertellingen niet langer representatief zijn.
14.4.  Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad zich niet kan baseren op deze parkeertellingen omdat daarin ten onrechte de parkeerdruk niet inzichtelijk is gemaakt tijdens de haal- en brengmomenten van de basisschool en op de vrijdag, overweegt de Afdeling als volgt.
De Afdeling stelt eerst vast dat de raad bij het onderzoek naar de gevolgen van het plan op de parkeerdruk, gebruik heeft gemaakt van algemene parkeertellingen op donderdag en zaterdag. De raad heeft daarbij niet op basis van bijvoorbeeld feitelijke waarnemingen vastgesteld dat de donderdag of de zaterdagmiddag in de directe omgeving van het plangebied maatgevend zijn. De raad heeft toegelicht dat deze parkeertellingen zijn uitgevoerd in het kader van parkeertellingen in de hele gemeente. Er is daarbij voor gekozen om te meten op de gehele donderdag en op de zaterdagmiddag, omdat dit in het algemeen de maatgevende momenten zijn in de gemeente, zo stelt de raad.
De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, voldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan het door de raad gehanteerde uitgangspunt dat de donderdag en zaterdagmiddag de maatgevende momenten zijn voor de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Zo hebben [appellant] en anderen aangevoerd dat er een hoge parkeerdruk optreedt tijdens het gebedsmoment bij de stichting Amal op vrijdag tussen 13:00 en 16:00, omdat dit het belangrijkste gebedsmoment is voor de bezoekers van de stichting en daarom de meeste bezoekers trekt. Daarbij is de ervaring van [appellant] en anderen ook dat de parkeerdruk vanwege de stichting op dat moment het hoogst is. Daarbij hebben zij aangevoerd dat bij de gemeente meerdere klachten zijn ingediend over de parkeerdruk tijdens deze momenten. De raad heeft op de zitting gesteld dat de parkeerdruk van de stichting Amal op vrijdag niet groter is dan op de donderdag, maar dit alleen maar toegelicht door te stellen dat de stichting ook op andere dagen activiteiten aanbiedt. De raad heeft daarbij niet onderbouwd waarom de parkeerdruk door deze activiteiten vergelijkbaar is met de parkeerdruk tijdens het vrijdagmiddaggebed. De Afdeling acht het daarom niet uitgesloten dat de parkeerdruk die ontstaat als gevolg van de stichting Amal op de vrijdagmiddag, het hoogst is. Vaststaat dat de parkeerdruk niet op de vrijdag is gemeten.
Partijen zijn het er verder over eens dat de grootste parkeerdruk vanwege de basisschool ontstaat op het moment dat scholieren worden gebracht en gehaald. De raad heeft de stelling van [appellant] en anderen dat er geen tellingen zijn verricht tijdens de haal- en brengmomenten van de school, niet weersproken. In de notitie parkeergelegenheid staat bovendien dat de tellingen in de ochtend tussen 10:00 en 12:00 zijn verricht, terwijl de raad in zijn verweerschrift aangeeft dat het brengen van de scholieren rond 08:30 plaatsvindt. Daarom acht de Afdeling het aannemelijk dat de tellingen niet hebben plaatsgevonden tijdens de momenten waarop de basisscholieren worden gehaald of gebracht.
De Afdeling overweegt verder dat in het verweerschrift staat dat het ophaalmoment van de basisscholieren plaatsvindt rond 15:30. Aangezien dat ook het moment is waarop bij de stichting Amal het middaggebed plaatsvindt, sluit de Afdeling niet uit dat er op de vrijdag overlap is tijdens deze momenten.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant] en anderen hiermee aannemelijk gemaakt dat er tijdens het halen en brengen van de basisscholieren en op de vrijdagmiddag een hogere parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied aanwezig kan zijn dan op de gemeten momenten. Daarom kon de raad er niet zonder meer van uitgaan dat de donderdag en de zaterdagmiddag maatgevend zijn voor de bestaande bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied.
14.5.  De raad heeft op de zitting erkend dat lokale piekmomenten in de algemene parkeertellingen niet altijd inzichtelijk zijn gemaakt. De raad heeft toegelicht dat volgens hem geen ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk optreden tijdens eventuele piekmomenten van de basisschool en de stichting Amal, omdat deze in de ochtend en middag plaatsvinden als er minder bewoners in de directe omgeving thuis zijn. Daarbij duurt het parkeren vanwege de haal- en brengmomenten maar 15 minuten, zo stelt de raad. Daarom is het volgens de raad niet onoverkomelijk als de parkeerdruk gedurende die korte tijd hoger is dan 90%.
De Afdeling overweegt dat uit de parkeertellingen van de raad en de berekeningen in het deskundigenbericht van de STAB blijkt dat de parkeerdruk hoog is op verschillende momenten waarop wel is gemeten. De Afdeling betrekt daarbij dat de STAB in haar deskundigenbericht heeft aangegeven dat vaak een acceptabele maximale parkeerdruk van 85% aangehouden wordt. De maximale parkeerdruk van 90% die de raad aanhoudt, is daarom aan te merken als hoog. Uit het deskundigenbericht van de STAB blijkt verder dat na de realisatie van het appartementencomplex, zonder de aanleg van 6 extra parkeerplaatsen, niet onder de maximale parkeerdruk van 90% wordt gebleven op de donderdagavond en -nacht. Als uitgegaan wordt van de aanleg van zes extra parkeerplaatsen, zoals de raad heeft aangegeven, dan ligt de bezettingsgraad op de donderdagnacht op 89,9%, net onder de maximale bezettingsgraad van 90%.
De Afdeling overweegt verder dat uit het voorgaande volgt dat niet zonder meer duidelijk is dat de parkeertellingen zijn uitgevoerd tijdens de maatgevende momenten, terwijl op verschillende momenten waarop wel geteld is, de parkeerdruk hoog is. Daarom ziet de Afdeling in het standpunt van de raad, ook gezien de smalle marge, dat de haal- en brengmomenten van de basisscholieren en het vrijdagmiddaggebed van de stichting Amal plaatsvinden in de ochtend en middag, geen reden om zonder meer aan te nemen dat geen onevenredige gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied zullen optreden op deze momenten. Hetzelfde geldt voor het standpunt van de raad dat de parkeerdruk door het halen en brengen van de basisscholieren maar 15 minuten bedraagt.
14.6.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee nog altijd onzorgvuldig onderzocht en ondeugdelijk gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving.
14.7.  Over het betoog van [appellant] en anderen dat het uitbreiden van het parkeerterrein in strijd is met het uitgangspunt dat er geen extra parkeerplaatsen worden aangelegd en dat er onvoldoende ruimte is voor deze uitbreiding, overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals de Afdeling in overweging 6 heeft overwogen vraagt de vaststelling van een bestemmingsplan om een afweging van de verschillende belangen waarbij de raad beleidsruimte heeft. De raad heeft toegelicht dat hij er in eerste instantie voor heeft gekozen om niet te voorzien in de aanleg van extra parkeerplaatsen, omdat dit een wens was van omwonenden. Maar de raad is naar aanleiding van aanvullende berekeningen van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied voornemens om zes extra parkeerplaatsen aan te leggen op het parkeerterrein aan de Godfried Bomansstraat. Daarmee heeft de raad als doel om te voorkomen dat de parkeerdruk in de directe omgeving boven de 90% uitkomt. Daardoor staat de wens van de omwonenden dat niet meer parkeerplekken aangelegd worden, hier tegenover het uitgangspunt om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen. De raad heeft toegelicht dat hij nu weliswaar toch gekozen heeft om extra parkeerplaatsen aan te leggen, maar dat dit nog altijd minder parkeerplaatsen zijn dan als de raad in het bestemmingsplan had bepaald dat in het plangebied moet worden voorzien in genoeg parkeerplaatsen om de volledige parkeerbehoefte van het plan op te kunnen vangen. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen reden waarom de raad in deze omstandigheden niet meer belang heeft mogen hechten aan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen dan aan het belang van de omwonenden dat niet meer parkeerplaatsen aangelegd zullen worden.
De raad heeft als bijlage bij het verweerschrift een tekening overgelegd, waarop het parkeerterrein aan de Godfried Bomansstraat is ingetekend met zes extra parkeerplaatsen. Hierdoor zullen er in totaal 32 parkeerplaatsen aanwezig zijn. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen reden om aan te nemen dat de fysieke ruimte voor de aanleg van de zes extra parkeerplaatsen ontbreekt.
- Tussenconclusie parkeren - aanvullende onderbouwing
15.     Uit het voorgaande volgt dat de raad naar het oordeel van de Afdeling met de aanvullende onderbouwing, de in overweging 10.4 geconstateerde gebreken met betrekking tot de berekening van de parkeerbehoefte en de vaststelling van het gebied die behoort tot de directe omgeving van het plangebied, heeft hersteld. Maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad nog altijd onzorgvuldig onderzocht en ondeugdelijk gemotiveerd, dat het plan niet zal leiden tot ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom heeft de raad met de aanvullende onderbouwing, de in overweging 10.4 geconstateerde gebreken niet volledig hersteld. De Afdeling ziet daarom in de aanvullende onderbouwing van de raad geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juni 2023 in stand te laten. De Afdeling zal na het bespreken van de overige beroepsgronden aangeven welke consequenties dit heeft.
Groen, hittestress, wateroverlast en stikstof
16.     [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot aantasting van het groen in de omgeving. Daarvoor voeren zij aan dat het onduidelijk is hoeveel bomen er gekapt gaan worden. Het verdwijnen van het groen gaat in ieder geval in tegen het gemeentelijk beleid, dat pleit voor meer groen. Door het voorgenomen plan zal er ook meer hittestress, wateroverlast en uitstoot van stikstof zijn, zo betogen [appellant] en anderen.
16.1.  De raad wijst er allereerst op dat het al mogelijk was om het plangebied te bebouwen op grond van het geldende bestemmingsplan "Steenvoorde". Daarin was het bouwvlak waarin gebouwd mocht worden, groter. Het hier voorliggende plan voorziet meer gronden in het plangebied van de bestemming "Groen". Volgens de raad worden er zo veel mogelijk bomen behouden om hittestress tegen te gaan. Voor de te kappen bomen is op 20 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend. Ter compensatie van deze bomen moeten er, met het oog op de bevordering van de biodiversiteit, acht bomen worden geplant.
Daarnaast volgt uit onderzoek dat het realiseren en het gebruik van de woningen voor Natura 2000-gebieden niet leidt tot een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jr, zo stelt de raad.
16.2.  De Afdeling oordeelt dat de raad in het verdwijnen van het groen redelijkerwijs geen reden heeft hoeven zien om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Uit de toelichting van de raad en de op 20 juli 2023 verleende omgevingsvergunning voor de kap van vier bomen, volgt dat er vier bomen verdwijnen om maximaal 34 woningen te realiseren en dat de kap gecompenseerd wordt met acht nieuwe bomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het belang bij het realiseren van de woningen zwaarder kunnen laten wegen dan het belang bij het behoud van groen.
De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, daarnaast geen reden om aan te nemen dat er door de realisatie van de woningen ontoelaatbare gevolgen optreden op het gebied van hittestress, wateroverlast of stikstof.
Het betoog slaagt niet.
Dag- en zonlichttoetreding
17.     [appellant] en anderen betogen dat de dag- en zonlichttoetreding bij omwonenden onevenredig wordt aangetast als gevolg van de beoogde woningen. Daarvoor wijzen zij op het onderzoeksrapport "Bezonningsstudie januari 2023 Godfried Bomansstraat e.o." van RHO Adviseurs (hierna: RHO) van 27 januari 2023 (hierna: de bezonningsstudie), die als bijlage 15 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit de bezonningsstudie volgt dat de zonlichttoetreding op de flat aan de Doctor H.J. van Mooklaan door het plan wordt gereduceerd van acht uur per dag tot twee uur per dag, zo stellen [appellant] en anderen. Dit zal volgens hen ook leiden tot hogere stookkosten, vooral in het voorjaar, het najaar en de winter.
[appellant] en anderen voeren verder aan dat de bezonningsstudie onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens hen is niet duidelijk of in het onderzoek rekening is gehouden met de lagere zonhoogte in de winter, de lente en de herfst. Daarnaast is de afname van zonlicht onder andere in de tuinen van de eengezinswoningen aan de Albert Schweitzerlaan niet meegenomen in de bezonningsstudie. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie blijkt dat daar ook effecten van schaduw te verwachten zijn. De schaduw op basisschool Het Kristal en de bijbehorende schoolpleinen is ook niet meegenomen in het uitgevoerde onderzoek, zo voeren [appellant] en anderen aan.
17.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat er geen onevenredige vermindering van de dag- en zonlichttoetreding optreedt als gevolg van het bestemmingsplan. Daarbij wijst de raad op de bezonningsstudie. Hieruit volgt dat alleen in december om 12:00 uur een deel van de woningen in de flat aan de Doctor H.J. van Mooklaan in de schaduw komen te liggen. In september om 09:00 uur komt de schaduw net tot aan de gevel van dit gebouw. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de TNO-norm, zo stelt de raad.
17.2.  De Afdeling stelt vast dat in de bezonningsstudie de gevolgen van de beoogde woningen voor de omliggende woningen op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december inzichtelijk zijn gemaakt, waarbij ook rekening is gehouden met de stand van de zon in de winter, lente en herfst. Het betoog dat er geen rekening is gehouden met de stand van de zon mist daarom feitelijke grondslag.
17.3.  Wat betreft de afname van zonlicht op de gevels van de woningen in de omgeving, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft de vermindering van het zonlicht op de gevels van de woningen in de omgeving beoordeeld aan de hand van de lichte TNO-norm. Dat houdt in dat er ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 19 februari - 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer. Uit de bezonningsstudie volgt dat na realisatie van de woningen aan deze norm wordt voldaan. Die conclusie is niet bestreden. Anders dan [appellant] en anderen betogen, blijkt uit de bezonningsstudie niet dat de zonlichttoetreding op de flat aan de Doctor H.J. van Mooklaan afneemt van acht uur naar twee uur per dag.
Uit de bezonningsstudie volgt dat er wel effecten optreden op de zuidgevel van de flat aan de Doctor H.J. van Mooklaan op 21 maart om 09:00 uur, 21 september om 09:00 uur en 21 december om 09:30 uur en 12:00 uur. De Afdeling ziet daarin echter geen aanleiding om te oordelen dat het plan zorgt voor ontoelaatbare gevolgen voor de bezonning op omliggende woningen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
17.4.  Over de schaduw overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat in de bezonningsstudie is te zien dat er geen schaduw ontstaat op het schoolplein van de basisschool Het Kristal gedurende schooltijden. In de bezonningsstudie is te zien dat op de onderzochte dagen, op het schoolplein tot en met 15:00 uur in ieder geval geen schaduwwerking plaatsvindt als gevolg van het voorziene appartementencomplex.
[appellant] en anderen hebben verder gesteld dat er schaduwwerking optreedt in de tuinen van de Albert Schweitzerlaan, maar niet onderbouwd waarom deze effecten zo groot zijn dat de raad daarom van de vaststelling van het plan had moeten afzien.
De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, daarom geen grond om te oordelen dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van de bezonning op het schoolplein of de tuinen van de woningen aan de Albert Schweitzerlaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Geluid
18.     [appellant] en anderen betogen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het aspect geluid. Zij voeren allereerst aan dat er door de twee aanwezige schoolpleinen wel sprake zal zijn van geluidsoverlast bij de nieuwe woningen. De geluidsmetingen zijn ook uitgevoerd op de momenten dat de kinderen van de school niet buiten speelden en zijn daarom volgens hen niet representatief.
Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat het effect van mogelijke geluidshinder op de eengezinswoningen aan de Petronella Voûtestraat niet meegenomen is in het geluidsonderzoek. Deze woningen worden in de toekomstige situatie ingeklemd tussen twee flatgebouwen, waardoor de geluidsoverlast van verkeer, spraakgeluiden vanaf de straat en schoolpleinen en ander omgevingsgeluid zal toenemen.
[appellant] en anderen voeren verder aan dat de omwonenden geluidsoverlast en gezondheidsschade zullen ervaren tijdens de bouwwerkzaamheden, omdat er geheid zal worden.
18.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat er geen ontoelaatbare geluidshinder te verwachten is in de voorziene woningen. Volgens de raad wordt namelijk voldaan aan de richtafstand die is voorgeschreven in de VNG-publicatie "Bedrijven- en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). De raad wijst er daarbij op dat tussen een geluidsgevoelig gebouw, zoals een woning, en een basisschool in een gemengd gebied een afstand geldt van 10 m. De raad stelt daarbij dat er een groenstrook van 12 m ligt tussen het plangebied en de gronden met de maatschappelijke bestemming waarop de school staat. Verder stelt hij dat de afstand van de nieuwe woningen tot de beide schoolpleinen in de omgeving tussen de 20 en 25 m is.
18.2.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
18.3.  Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10, volgt dat appellanten zich in rechte kunnen beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. De Afdeling stelt vast dat voor zover [appellant] en anderen betogen dat de geluidsnormen op de te realiseren woningen overschreden worden, zij zich beroepen op de belangen van toekomstige bewoners. Niet gebleken is dat [appellant] en anderen bijvoorbeeld toekomstige bewoners van deze woningen zijn. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
18.4.  In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de geluidsoverlast op de woningen aan de Petronella Voûtestraat door de realisatie van de woningen onaanvaardbaar zal toenemen.
Het rapport "Godfried Bomansstraat, Rijkswijk - vormvrije m.e.r.-beoordeling" van 19 januari 2023 door RHO is als bijlage 1 bij de plantoelichting opgenomen. Daarin is geconcludeerd dat er geen relevante negatieve uitstralingseffecten zijn op de omgeving van het plangebied als gevolg van de toename van het wegverkeer. Daarom acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de geluidsoverlast als gevolg van het wegverkeer op de bij het plangebied omliggende woningen onevenredig zal toenemen.
De Afdeling overweegt verder dat het aannemelijk is dat door het voorziene appartementencomplex de leefgeluiden in de omgeving zullen toenemen. Maar de Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen aanleiding om te oordelen dat deze toename zo groot is dat deze, ook gelet op de stedelijke omgeving van het plangebied, zal leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting op de omliggende woningen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen reden hoeven zien om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
18.5.  De Afdeling overweegt dat voor wat betreft de geluidsoverlast als gevolg van de bouwwerkzaamheden, het betoog geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure in beginsel niet aan de orde komen.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Privacy
19.     [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare inbreuk van de privacy van de bij het plangebied gelegen woningen. Er zal, gelet op toegestane bouwhoogte van 14 m, vanaf de balkons van het nieuwe gebouw namelijk zicht zijn op de tuinen aan de Petronella Voûtestraat en de Albert Schweitzerlaan. [appellant] en anderen stellen daarbij dat de aantasting wordt verergerd door het verdwijnen van de bomen.
19.1.  Artikel 5.2.1, aanhef en onder c, van de planregels, luidt als volgt:
"Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
(…)
c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte";"
19.2.  Voor een groot deel van de gronden in het plangebied is op de verbeelding voorzien in de bestemming "Wonen". Daarbij is op het grootste deel van deze bestemming voorzien in een bouwvlak. De afstand van de gronden met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak tot de percelen van [appellant] en anderen is minimaal ongeveer 12 m, aan de westzijde van het plangebied. Aan de zuid-, oost- en noordzijde is deze afstand minimaal ongeveer 28 m, 13 m en 28 m. Het gehele bouwvlak is voorzien van de aanduiding "Maatvoering maximum aantal bouwhoogte: 14 m". Uit artikel 5.2.1, aanhef en onder c, volgt dat daardoor een maximale bouwhoogte van 14 m is toegestaan.
In de planregels is niet uitgesloten dat op de bovenste verdieping van het appartementencomplex bijvoorbeeld ramen of balkons worden gerealiseerd. Gelet op de situering en de hoogte van het appartementencomplex is het daarom aannemelijk dat het plan gevolgen zal hebben voor de privacy op de percelen van [appellant] en anderen. Maar de afstanden van het appartementencomplex tot aan de omliggende percelen zijn, in samenhang met de bouwhoogte van de nieuwe woningen, niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving. De gevolgen voor de privacy zijn naar het oordeel van de Afdeling daarom niet zo groot dat de raad daarom van vaststelling van het plan had moeten afzien.
Het betoog slaagt niet.
Verdwijnen maatschappelijke bestemming
20.     [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte een maatschappelijke bestemming laat verdwijnen. Zij voeren aan dat uit verschillende nieuwsberichten volgt dat de woningbouw in de gemeente stijgt, terwijl niet wordt voorzien in daarbij horende vraag naar maatschappelijke bestemmingen. Ook wordt de grond in het plangebied momenteel gebruikt voor sport- en spelactiviteiten van kinderen, waarmee volgens [appellant] en anderen de behoefte aan een maatschappelijke bestemming is aangetoond.
20.1.  De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat aan de vaststelling van het plan een belangenafweging ten grondslag ligt, waarbij meer belang is gehecht aan de (sociale) woningbouw op deze locatie. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de wijk Steenvoorde zich hoofdzakelijk laat kenmerken als woonwijk, waarbij verspreid over de wijk verschillende maatschappelijke en gemengde functies aanwezig zijn.
20.2.  De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
20.3.  De Afdeling overweegt hierover als volgt. Onder het geldende bestemmingsplan "Steenvoorde" heeft het plangebied de bestemming "Maatschappelijk". Door het plan verdwijnt de maatschappelijke bestemming. Zoals de Afdeling onder 6 heeft overwogen, vraagt de vaststelling van een bestemmingsplan om een afweging van de verschillende belangen waarbij de raad beleidsruimte heeft. [appellant] en anderen hebben niet bestreden dat er binnen de gemeente Rijswijk een grote behoefte is aan woningen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd waarom er voor deze locatie gekozen is voor woningbouw in plaats van een maatschappelijke bestemming. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad meer belang had moeten hechten aan het behoud van de maatschappelijke bestemming dan aan de woningbouw.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
21.     De Afdeling stelt voorop dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan door de raad centraal staat in deze procedure. [appellant] en anderen hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd waarop deze procedure niet ziet. De Afdeling zal daarom niet inhoudelijk ingaan op het betoog van [appellant] en anderen dat Weboma heeft toegezegd een onafhankelijk onderzoek te zullen bekostigen.
De Afdeling zal ook niet inhoudelijk ingaan op het betoog van [appellant] en anderen dat het bestemmingsplan niet regelt waar de 34 nieuwe huishoudens hun vuilnis kwijt kunnen. De Afdeling overweegt dat dit betoog geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure in beginsel niet aan de orde komen.
De Afdeling zal ten slotte niet ingaan op het betoog van [appellant] dat het appartementencomplex een aantrekkende werking zal hebben op hangjongeren met overlast tot gevolg. De Afdeling overweegt dat overlast van hangjongeren een kwestie is van openbare orde en dus van handhaving. Handhaving is niet aan de orde in de procedure tegen het bestemmingsplan.
Conclusie en bestuurlijke lus.
22.     Gelet op wat de Afdeling onder 10.4 heeft overwogen is het besluit van de raad van 27 juni 2023 vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.
23.     Zoals de Afdeling onder 15 heeft overwogen, heeft de raad met zijn aanvullende onderbouwing de in overwegingen 10.4 geconstateerde gebreken hersteld voor wat betreft de berekening van de parkeerbehoefte van het plan en het bepalen van de directe omgeving van het plangebied. Maar naar het oordeel van de Afdeling is met de aanvullende onderbouwing nog altijd onzorgvuldig onderzocht en ondeugdelijk gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Daarom ziet de Afdeling op dit moment geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
24.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de in overwegingen 14.4 tot en met 14.6 omschreven gebreken te herstellen.
De raad kan dit doen door aanvullend te onderzoeken wat het/de maatgevende moment(en) is/zijn voor het bepalen van de parkeerdruk in de omgeving en wat de gevolgen zijn van de parkeerbehoefte van het plan op de bestaande parkeerdruk. De raad kan vervolgens aan de hand van dit onderzoek bezien of het besluit van de raad van 27 juni 2023 in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven. De raad moet daarbij deugdelijk motiveren dat er geen ontoelaatbare gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving zullen optreden.
25.     De Afdeling wijst er voor een goed begrip op dat op een eventueel door de raad nieuw te nemen besluit het vóór 1 januari 2024 geldende recht van toepassing is.
26.     Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast. De raad moet de Afdeling, [appellant] en anderen, Weboma en Rijswijk Wonen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd besluit op de voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
Proceskosten
27.     In de einduitspraak zal worden beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Rijswijk op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 14.4 tot en met 14.6 de daar omschreven gebreken in het besluit van 27 juni 2023 te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025
884-1080