ECLI:NL:RVS:2025:3335

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
202405081/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep in asielzaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Zeven, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 augustus 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend, maar verzoeker heeft het hoger beroep op 9 juli 2025 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft verzoeker de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de intrekking van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de minister mogelijk in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat deze niet tijdig een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van verzoeker. De minister had de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op 26 mei 2025, terwijl de beslistermijn van vijftien maanden was overschreden. De Afdeling heeft besloten om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen en de minister te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling heeft ook het beroep tegen het besluit van 26 mei 2025 verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, voor verdere behandeling. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2025.

Uitspraak

202405081/1/V1.
Datum uitspraak: 21 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Zeven, advocaat in Amsterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 augustus 2024 in zaak nr. NL24.23963.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij verzoeker opgekomen proceskosten.
Overwegingen
Het verzoek om een proceskostenveroordeling
1.       Verzoeker heeft het hoger beroep op 9 juli 2025 ingetrokken en gelijktijdig het verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan een appellant is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door haar toedoen is vervallen, zie ook de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1.
2.       De Afdeling heeft in haar uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22 en WBV 2023/3, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in haar uitspraak van 8 november 2023, die gaan over WBV 2022/22. De Afdeling moet hierover eerst nog einduitspraak doen. Het Hof heeft nog geen antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in de verwijzingsuitspraak van 10 juli 2024. Nadat de Afdeling einduitspraak doet in de verwijzingszaak die gaat over WBV 2022/22 zal zij bezien of verdere aanhouding van zaken die vallen onder WBV 2023/3 nodig is, vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2219, onder 1 en 2.
3.       Het voorgaande heeft geen invloed op de vraag of verzoeker zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister bij besluit van 26 mei 2025 de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Verzoeker heeft die aanvraag op 21 november 2023 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
4.       De Afdeling wijst het verzoek toe. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 26 mei 2025
5.       Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken. De toetsing door de Afdeling beperkt zich dus tot het besluit van 26 mei 2025. Dat besluit wordt namelijk, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Verzoeker heeft desgevraagd laten weten dat hij het niet eens is met dat besluit.
6.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 26 mei 2025, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
7.       De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verwijst het beroep tegen het besluit van 26 mei 2025, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij verzoeker in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025
977