ECLI:NL:RVS:2025:3334
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door referent
In deze zaak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 december 2024. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep. Op 20 mei 2025 heeft referent het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft een nader stuk ingediend, maar het hoger beroep is ingetrokken omdat het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door toedoen van de minister is vervallen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat, wanneer de minister hangende het hoger beroep alsnog een besluit neemt, dit kan worden aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister in dit geval een besluit heeft genomen, waardoor het belang van een uitspraak is komen te vervallen. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die referent heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.