202302625/1/V2.
Datum uitspraak: 17 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 april 2023 in zaak nr. NL23.2256 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, advocaat in Alphen aan den Rijn, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Betrokkene heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. Het gaat in deze zaak om de derde asielaanvraag van betrokkene. Betrokkene heeft bij deze aanvraag onder meer het iMMO-rapport van 9 februari 2018 overgelegd als medisch steunbewijs om haar asielrelaas te onderbouwen. Daaruit blijkt dat zij tijdens de asielgehoren door haar psychische problemen niet compleet, coherent en consistent heeft kunnen verklaren. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat zij dat rapport al had betrokken in haar besluit van 1 november 2018 in de vorige asielprocedure. De minister heeft bij dat besluit de tweede asielaanvraag van betrokkene afgewezen. De rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 30 november 2018 in zaak nr. NL18.20520 het daartegen door betrokkene ingestelde beroep ongegrond verklaard. Die uitspraak is bevestigd door de Afdeling bij uitspraak van 20 december 2019 in zaak nr. 201809766/1/V2. Daarmee is het besluit van 1 november 2018 in rechte komen vast te staan.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister in het besluit van 18 januari 2023 niet mocht volstaan met het standpunt dat in de vorige asielprocedure al is geoordeeld dat betrokkene geen geslaagd beroep op het iMMO-rapport kan doen. In de uitspraak van 30 november 2018 heeft de rechtbank overwogen dat de minister terecht heeft gesteld dat het iMMO-rapport niet voldoet aan het onderdelenvereiste. Dit vereiste houdt in dat uit een iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen van een vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed kan hebben gehad. De Afdeling heeft echter na die uitspraak overwogen dat dat vereiste niet meer geldt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615, onder 14.2. De minister heeft dat in haar besluit van 18 januari 2023 niet onderkend en daarom heeft zij dat besluit ondeugdelijk gemotiveerd door alleen te verwijzen naar de vorige asielprocedure, aldus de rechtbank. Beoordeling van het hoger beroep
3. Anders dan de minister in haar enige grief heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister over het iMMO-rapport van 9 februari 2018 in haar besluit van 18 januari 2023 niet mocht volstaan met een verwijzing naar de beoordeling van dat rapport in de vorige asielprocedure. De minister wijst erop dat de rechtbank in de uitspraak van 30 november 2018 haar heeft gevolgd in haar standpunt dat de littekens en psychische klachten van betrokkene niet afdoen aan de geloofwaardigheidsconclusie. Maar dit staat los van de conclusie van het iMMO dat de psychische klachten van betrokkene zeker interfereerden met het vermogen van betrokkene om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daarover heeft de rechtbank in de vorige asielprocedure overwogen dat het iMMO-rapport niet voldoet aan het onderdelenvereiste. In dat kader heeft de rechtbank in deze procedure terecht overwogen dat dat vereiste niet meer geldt en dat die overweging van de rechtbank in de vorige asielprocedure dus niet meer opgaat. Daarom treft de verwijzing van de minister naar haar standpunt dat de littekens en psychische klachten van betrokkene niet afdoen aan de geloofwaardigheidsconclusie, geen doel.
3.1. Daarnaast betoogt de minister dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat zij in de vorige asielprocedure heeft tegenworpen dat het iMMO zijn conclusies over het vermogen om te verklaren heeft gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor betrokkene stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, onder 8.5. De minister heeft dit standpunt echter niet kenbaar aangevoerd in het besluit of in het kader van de beroepsprocedure. Gelet hierop en het feit dat de minister tijdens de zitting bij de rechtbank te kennen heeft gegeven dat zij het iMMO-rapport niet betwist, valt de rechtbank niet te verwijten dat zij het standpunt van de minister niet in haar oordeel heeft betrokken. 3.2. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de minister in haar besluit van 18 januari 2023 ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan het iMMO-rapport geen betekenis toekomt. De minister moet dit in een nieuw besluit alsnog doen.
3.3. De grief faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. Het is niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden voor het indienen van een schriftelijke uiteenzetting. De Afdeling ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskostenvergoeding van het iMMO-rapport. De kosten van een deskundigenrapport, zoals een iMMO-rapport, komen slechts voor vergoeding in aanmerking, indien de kosten zijn gemaakt in verband met de behandeling van het voorliggende beroep. In dat kader komen de door betrokkene gestelde kosten niet op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking, omdat het iMMO-rapport is opgesteld en overgelegd in het kader van de vorige asielprocedure.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Van Bredalid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025
992