ECLI:NL:RVS:2025:3261

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202304050/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting van woning in verband met drugshandel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 17 mei 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Rotterdam had op 10 juni 2022 besloten om de woning aan de [locatie] voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na een politie-inval op 11 maart 2022 waarbij acht Albanese mannen werden aangehouden op verdenking van het vervaardigen van verdovende middelen. Tijdens de doorzoeking werden aanzienlijke hoeveelheden chemicaliën en materialen voor de productie van harddrugs aangetroffen. [appellant] was op het moment van de inval nog niet in de woning woonachtig, maar had op 1 april 2022 een huurovereenkomst getekend en was per 2 mei 2022 ingeschreven op het adres. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank niet alle relevante aspecten had meegewogen en dat de sluiting niet evenwichtig was, aangezien hij geen verwijt trof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning gezien de ernst van de situatie en de risico's voor de omgeving. De sluiting werd als evenwichtig beschouwd, ondanks de nadelige gevolgen voor [appellant].

Uitspraak

202304050/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2023 in zaak nr. 22/4859 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2022 heeft de burgemeester met een last onder bestuursdwang de woning aan de [locatie] in Rotterdam voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 1 september 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 20 november 2024 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.S.C. Paridon, advocaat in Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J. Wintjes en J.P. Langenbach, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 11 maart 2022 heeft de politie op basis van belastende informatie over de woning aan de [locatie] in Rotterdam en haar gebruikers een zogenoemde instap in de woning gedaan. Daarbij zijn in de woning acht Albanese mannen aangehouden op verdenking van het vervaardigen en/of bewerken van verdovende middelen. Bij doorzoeking van de woning zijn diverse oplosmiddelen voor extractie en kristallisatie van cocaïne aangetroffen, waaronder: 726 l ethylacetaat, 14,5 l ethanol, 42 l isopropylalcohol, 2 l ligroïne, 7 l zwavelzuur, 5 l methanol, 21 l aceton, 18 l zoutzuur, 16 kg boorzuur en zakken met fenacetine, piccaïne, tetromisole en cyclisch olefine copolymeer. Daarnaast zijn verpakkingsmaterialen en materialen ten behoeve van het persen aangetroffen. De bevindingen zijn door de politie vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 26 maart 2022 en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 20 april 2022.
2.       [appellant] woonde op het moment van de instap door de politie op 11 maart 2022 nog niet in de woning. Hij is op 1 april 2022 een huurovereenkomst aangegaan met de eigenaar van de woning. Op 15 april 2022 is hij in het bezit gesteld van de sleutel van de woning. Per 2 mei 2022 staat hij op het adres ingeschreven in de Basisregistratie personen.
3.       De burgemeester heeft naar aanleiding van bevindingen van de politie besloten om de woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 10a van de Opiumwet en overeenkomstig de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de sluiting in stand gelaten.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank slechts van een gedeeltelijk juist beoordelingskader is uitgegaan en dat de rechtbank ten onrechte alleen de ernst en omvang van de overtreding bij haar beoordeling heeft betrokken. De rechtbank had ook de overige aspecten moeten meenemen bij de vraag of het noodzakelijk was om de woning te sluiten. Er zijn bijvoorbeeld geen overlastmeldingen bekend en de woning ligt niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Direct na constatering van de overtreding heeft de eigenaar maatregelen getroffen, zoals het ontbinden van de huurovereenkomst, het vervangen van de sloten, het opruimen en renoveren van de woning en het opnieuw verhuren van de woning aan [appellant]. Tussen de constatering van de overtreding en het besluit van 10 juni 2022 is er ook niets meer voorgevallen. Er was daarom geen reden om de woning te sluiten. Voor zover de Afdeling daarin niet meegaat, betoogt [appellant] dat de sluiting ook niet evenwichtig is. Het is niet in geschil dat hem geen verwijt treft en dat hij wel nadelige gevolgen heeft ondervonden, zoals het moeten verlaten van de woning en het kosten moeten maken voor vervangende woonruimte.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank heeft gelet daarop het juiste toetsingskader toegepast.
Had de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan sluiting moeten volstaan (noodzaak)?
6.       Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester, gegeven zijn bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen, met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Een minder ingrijpend middel dan woningsluiting is het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een waarschuwing. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester niet met een lichter middel had moeten volstaan.
6.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet op de aangetroffen situatie sprake was van een bedrijfsmatige productie van harddrugs, een zogenoemd drugslab. Er is een grote hoeveelheid grondstoffen voor de productie van harddrugs aangetroffen, met alle risico’s voor de omgeving en omwonenden van dien. Zowel die grondstoffen als het eindproducten moet worden aan- en afgevoerd. De woning speelde in de fabricatie van drugs een centrale rol en dat betekent dat het niet anders kan dan dat de woning bekend moet zijn geweest in het criminele drugscircuit. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat met de inbeslagname van de goederen en de aanhouding van de aangetroffen personen de bekendheid van de woning in dat criminele circuit niet met voldoende zekerheid teniet is gedaan. Dat de woning kort na de ontmanteling aan [appellant] werd verhuurd als nieuwe huurder is ook onvoldoende om aan te nemen dat die bekendheid met voldoende zekerheid teniet is gedaan, alleen al omdat dit naar buiten toe onvoldoende zichtbaar is. Zoals de burgemeester tijdens de zitting bij de Afdeling verder heeft toegelicht, bestaat er een risico dat leveranciers van de grondstoffen, afnemers van wat er werd geproduceerd of andere betrokkenen verhaal zullen halen omdat alle goederen in de woning in beslag zijn genomen. Het minimaliseren van dat risico, ook voor omwonenden, kan alleen door het sluiten van de woning, zodat zichtbaar is dat daar niets meer plaatsvindt. Tussen de instap in de woning op 11 maart 2022 en het besluit tot sluiting van de woning op 10 juni 2022 zat weliswaar drie maanden, maar dat is niet zo lang dat de burgemeester ervan kon uitgaan dat het hiervoor genoemde risico in zodanige mate was verminderd dat het beoogde doel ook met een lichter middel had kunnen worden bereikt. Dat er geen handel in drugs is waargenomen of overlast is gemeld en dat het daarom niet noodzakelijk is om de woning te sluiten, zoals [appellant] betoogt, is gelet op wat er is geconstateerd en het hiervoor beschreven daarmee verbonden risico onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de burgemeester voor een ander middel dan sluiting had moeten kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Was sluiting van de woning evenwichtig?
7.       De Afdeling is met de rechtbank ook van oordeel dat de sluiting van de woning voor drie maanden een evenwichtig besluit was, ondanks het feit dat niet in geschil is dat [appellant] geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt en dat hij kosten heeft moeten maken voor vervangende huisvesting. Het gaat in deze zaak immers om een woning die binnen het circuit van de georganiseerde en professionele drugshandel een rol vervulde in de productie van harddrugs. Dat bracht aanzienlijke risico’s met zich. De burgemeester behoefde daarom niet af te zien van sluiting. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2605, onder 6.3.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Proceskosten
9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
960