ECLI:NL:RVS:2025:3189

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000241
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 februari 2025. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen, alsook schadevergoeding toegekend. De minister had op 1 februari 2025 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan betrokkene. De rechtbank oordeelde dat de grensdetentie onrechtmatig was, omdat het Justitieel Complex Schiphol niet als een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie kan worden beschouwd. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de minister beoordeeld. De Afdeling kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf 25 februari 2025, de datum van de uitspraak van de rechtbank. De minister had in zijn eerste grief gelijk, maar de tweede grief faalde. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het de schadevergoeding betrof, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. Betrokkene kreeg recht op een schadevergoeding van € 200,00 voor de onrechtmatige grensdetentie van twee dagen, aangezien de minister de detentie pas op 26 februari 2025 had opgeheven. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden in hoger beroep.

Uitspraak

BRS.25.000241
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 februari 2025 in zaak nr. NL25.7318 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2025 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij mondelinge uitspraak van 25 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.        De minister komt in grief 2 terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is vanaf de eerste dag. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.        De grief slaagt.
2.        De minister komt in grief 1 tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie te lang zal voortduren. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat zij het asielberoep van betrokkene pas ruim veertien weken na de oplegging van de grensdetentie op een zitting kon plannen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 3.8, geoordeeld dat grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet langer mag voortduren dan dertien weken. De grensdetentie was onrechtmatig vanaf 25 februari 2025, de dag dat de rechtbank uitspraak deed.
2.1.        De grief faalt.
3.        De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 25 februari 2025 onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de schadevergoeding op grond van de tenuitvoerlegging van de grensdetentie in het JCS heeft vastgesteld op € 2.500,00. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. Betrokkene heeft recht op een schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000) van € 200,00 voor de twee dagen dat zij onrechtmatig in grensdetentie is gehouden, aangezien de minister de grensdetentie pas daadwerkelijk heeft opgeheven op 26 februari 2025. Deze vergoeding wordt daarom aan betrokkene toegekend. De minister hoeft in hoger beroep geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.        vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 februari 2025 in zaak nr. NL25.7318, voor zover de rechtbank de schadevergoeding op grond van de tenuitvoerlegging van de grensdetentie in het JCS heeft vastgesteld op € 2.500,00;
III.        bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.        kent aan appellant een vergoeding toe van € 200,00, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Jiawan, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jiawan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1020