202403972/1/V2.
Datum uitspraak: 14 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 juni 2024 in zaak nr. NL24.18454 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant heeft de Ghanese nationaliteit. Na zijn aankomst op Schiphol is hij op 1 april 2024 in grensdetentie geplaatst. Daar heeft de Koninklijke Marechaussee zijn mobiele telefoon, zonder zijn toestemming, uitgelezen. De rechtbank heeft eerder in de procedure over de grensdetentie bij uitspraak van 8 mei 2024 geoordeeld dat deze hierdoor onrechtmatig was. Deze uitspraak gaat over de vraag welke gevolgen het zonder toestemming van een vreemdeling uitlezen van zijn mobiele telefoon in de asielprocedure heeft.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan over de vraag of artikel 55, tweede lid, van de Vw 2000 een wettelijke grondslag vormt voor het uitlezen van een mobiele telefoon in het kader van de asielprocedure. De rechtbank heeft echter uit het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1387, over artikel 59, achtste lid, van de Vw 2000, afgeleid dat ook artikel 55, tweede lid, van de Vw 2000 geen toereikende wettelijke grondslag biedt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de minister bij de voorbereiding van het asielbesluit op onrechtmatige wijze kennis heeft vergaard, waardoor er een zorgvuldigheidsgebrek kleeft aan de voorbereiding van het besluit. Dit gebrek heeft de rechtbank gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is gebleken dat appellant door de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is benadeeld. Uit het besluit blijkt namelijk niet dat daarin gegevens zijn gebruikt die zijn verkregen door het uitlezen van de mobiele telefoon van appellant. De rechtbank heeft het besluit vervolgens wel vernietigd, omdat de minister niet kenbaar rekening heeft gehouden met het referentiekader van appellant en zij onvoldoende rekening heeft gehouden met de door appellant overgelegde documenten. De grief van appellant
3. Appellant klaagt in zijn enige grief over dit oordeel. Hij betoogt dat het uitlezen van zijn mobiele telefoon een ernstige inbreuk oplevert op zijn recht op privéleven en zijn recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. Appellant vindt dat de rechtbank dit gebrek niet had mogen passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Het oordeel van de Afdeling
4. De Afdeling heeft inmiddels uitspraak gedaan over de vraag of artikel 55, tweede lid, van de Vw 2000 een wettelijke grondslag biedt voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons. In de uitspraak van 25 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:132, oordeelde de Afdeling in een zaak over grensdetentie dat die bepaling onvoldoende grondslag biedt voor deze inmenging in de rechten op bescherming van persoonsgegevens en privéleven. Dat oordeel is ook van toepassing op asielprocedures. 4.1. De rechtbank heeft in overeenstemming met de latere uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2025 geoordeeld dat de voorbereiding van het besluit onzorgvuldig is geweest en dat er daarom een gebrek aan het besluit kleeft. Daarbij wijst de Afdeling erop dat zij onder 5 van die uitspraak heeft overwogen dat het aan de wetgever is om de wettelijke grondslag nader uit te werken als hij het mogelijk wil maken om mobiele telefoons van vreemdelingen zonder hun toestemming te onderzoeken. De rechtbank heeft echter ook terecht overwogen dat niet is gebleken dat appellant is benadeeld door deze onzorgvuldige voorbereiding. Tussen partijen is niet in geschil dat uit het besluit niet blijkt dat daarin informatie is gebruikt die door het uitlezen van de mobiele telefoon van appellant is verkregen. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De grief faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Koelman, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Koelman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025
363-1021