ECLI:NL:RVS:2025:3132

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202403561/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanwijzing van parkeerplaatsen als Kiss & Ride-strook in Veghel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad, waarbij tien parkeerplaatsen aan de Hezelaarstraat in Veghel zijn aangewezen als Kiss & Ride-strook. Dit besluit, genomen op 31 maart 2023, houdt ook de plaatsing van verkeersborden in. [appellant sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 25 oktober 2023 ongegrond is verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 25 april 2024 het besluit van het college vernietigd, omdat het volgens de rechtbank onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de woning van [appellant sub 1] van invloed zijn op haar belang om te kunnen parkeren binnen een acceptabele loopafstand. Hierop heeft het college incidenteel hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2025 behandeld. In de uitspraak van 9 juli 2025 heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van het college gegrond. De rechtbank heeft de uitspraak van 25 april 2024 vernietigd en het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 25 oktober 2023 ongegrond verklaard. Het besluit van 5 juni 2024 is vernietigd omdat de grondslag daaraan is komen te ontvallen. De Afdeling oordeelde dat het college bij de belangenafweging rekening had mogen houden met de bestaande parkeergelegenheid op eigen terrein van [appellant sub 1].

Uitspraak

202403561/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
2. het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 25 april 2024 in zaak nr. 23/3229 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2023 heeft het college 10 parkeerplaatsen aan de Hezelaarstraat in Veghel aangewezen als Kiss & Ride-strook. Dit besluit heeft ook betrekking op de plaatsing van de daarvoor benodigde verkeersborden.
Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 juni 2024 heeft het college het bezwaar van [appellant sub 1] opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant sub 1] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 5 juni 2024.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2025, waar [appellant sub 1], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A.P. Hubens-van de Loo en L.L.J. van den Broek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft een - in bezwaar gehandhaafd - besluit genomen dat inhoudt dat tien parkeerplaatsen aan de Hezelaarstraat in Veghel aangewezen worden als parkeergelegenheid met als doel het direct in/uit laten stappen van passagiers op maandag tot en met vrijdag tussen 8:00 en 9:00 uur (Kiss & Ride-strook). [appellant sub 1] heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het besluit van 25 oktober 2023 vernietigd, omdat het volgens de rechtbank onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank vond in dat verband van belang dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de woning van [appellant sub 1] en de Kiss & Ride-strook van invloed zijn op haar belang om te kunnen parkeren binnen een acceptabele loopafstand. Hier richt het incidenteel hoger beroep van het college zich tegen. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden ven [appellant sub 1] verworpen. Het hoger beroep van [appellant sub 1] bestrijdt het oordeel van de rechtbank over één onderdeel van die gronden. Het college heeft na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen. De Afdeling zal in deze uitspraak ook op dat besluit ingaan.
Hoger beroep van [appellant sub 1] en de beoordeling ervan
2.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet heeft bestreden dat de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018 (hierna: de Nota) niet van toepassing is op de bestaande situatie en dat het college het besluit niet daarop heeft gebaseerd. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank volgens [appellant sub 1] ten onrechte overwogen dat het besluit niet om die reden in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij voert hiertoe aan dat in het besluit van 5 juni 2024 staat dat de Nota van toepassing is. In dat verband is van belang dat de Nota zelf aangeeft dat de parkeernormen niet van toepassing zijn op de bestaande situatie. Het college mag daarvan afwijken, maar moet dat beter motiveren dan het heeft gedaan.
2.1.    Bij de rechtbank lag ter toetsing voor het besluit van het college van 25 oktober 2023. Dat het college in het besluit van 5 juni 2024, dat het in opdracht van de rechtbank heeft genomen, heeft vermeld dat de Nota betrokken is bij de herbeoordeling, staat los van de aangevallen overweging van de rechtbank. Die overweging ziet namelijk op het besluit van 25 oktober 2023. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet.
Incidenteel hoger beroep van het college en de beoordeling ervan
3.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de woning van [appellant sub 1] en de Kiss & Ride-strook van invloed zijn op het belang van [appellant sub 1] om te kunnen parkeren binnen een acceptabele loopafstand. Volgens het college is het oordeel van de rechtbank dat het college bij de belangenafweging rekening had moeten houden met toekomstige,  onvoldoende concrete ruimtelijke ontwikkelingen niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Afdeling. In dit verband is volgens het college van belang dat voor alle door [appellant sub 1] genoemde ontwikkelingen geldt dat deze op het moment van het nemen van het besluit van 25 oktober 2023 onvoldoende concreet waren. Het college betoogt tot slot dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat [appellant sub 1] op eigen terrein een parkeergelegenheid heeft gehad en deze opnieuw kan worden gerealiseerd.
3.1.    Het college betoogt terecht dat alleen ruimtelijke ontwikkelingen waaraan een besluit ten grondslag ligt of ruimtelijke ontwikkelingen die op het moment van de besluitvorming voldoende concreet zijn, meegewogen moeten worden bij voorgenomen verkeersmaatregelen (zie/vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2573, onder 3.6 en haar uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1647, onder 4.3).
3.2.    [appellant sub 1] heeft gewezen op drie ruimtelijke ontwikkelingen die op het moment van de besluitvorming speelden. Het gaat om de splitsing van een woning aan de Hezelaarstraat 30 in 8 kamers, de bouw van 12 appartementen achter de Hezelaarstraat 30 aan de Zeven Eikenlaan en de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen aan de Zeven Eikenlaan 48. Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat deze ontwikkelingen op het moment van het nemen besluit van 25 oktober 2023 onvoldoende concreet waren. Zo is toegelicht dat de vergunning voor de splitsing van de woning aan de Hezelaarstraat pas 7 december 2023 is verleend en dat de rechterlijke procedure daarover nog loopt. Voor de bouw van 12 appartementen is nog niet eens een aanvraag ingediend. Voor de opvang van de Oekraïense vluchtelingen geldt volgens het college dat er op 2 mei 2024 een gedoogbeschikking is genomen en dat de aanvraag voor de opvang op 3 mei 2024 is ingediend. De vergunning is nog niet verleend. [appellant sub 1] heeft de toelichting van het college hierover niet bestreden.
3.3.    Over het eventueel kunnen parkeren op eigen terrein geldt het volgende. [appellant sub 1] heeft gemotiveerd toegelicht dat zij niet zelf de bestaande parkeergelegenheid heeft opgeheven. De parkeergelegenheid was er al niet meer toen zij de woning kocht. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Maar voor de toetsing van de door het college verrichte belangenafweging is niet doorslaggevend door wie de parkeergelegenheid is opgeheven. Dat er op eigen terrein een parkeergelegenheid bestond en dat deze technisch gezien opnieuw gerealiseerd kan worden, is niet in geschil. Dat is een omstandigheid die het college heeft mogen betrekken bij de belangenafweging. Het betoog slaagt.
Het besluit van 5 juni 2024
4.       Het besluit van 5 juni 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5.       Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 3.2 en 3.3 heeft overwogen, zal de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd. Aan het besluit van 5 juni 2024, dat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank is genomen, is de grondslag daarom komen te ontvallen.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is van [appellant sub 1] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op het oordeel van de Afdeling over de hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college en omdat daarnaast geen gronden overblijven die bespreking behoeven, verklaart de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 25 oktober 2023 alsnog ongegrond. Het besluit van 5 juni 2024 wordt vernietigd, omdat de grondslag daaraan is komen te ontvallen.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van het college gegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant, van 25 april 2024 in zaak nr. 23/3229;
IV.      verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van 25 oktober 2023 ongegrond;
V.       vernietigt het besluit van het college van 5 juni 2024.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
488-594