201301318/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 december 2012 in zaak nr. 12/800 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college het besluit van 11 september 2006 ingetrokken, waarbij een maximumsnelheid van 60 km/h is ingesteld, voor zover dit besluit betrekking heeft op het gedeelte van de Roermondseweg tussen de Giesel en de Haelenerweg te Haelen, door verwijdering van de borden A1 en A2 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en de Roermondseweg tussen de Giesel en de N273 aangewezen als voorrangsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h door het plaatsen van borden, zoals op de bij dit besluit behorende tekening is aangegeven.
Bij uitspraak van 28 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en het college, vertegenwoordigd door P.S.M. Stevens, K.D. Koopmans en J.Y. Keizer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Hij voert daartoe aan dat het college in beroep na het nemen van dat besluit de notities "Rapport geluidmeting op de Roermondseweg in Haelen" van 17 september 2012 en "Notitie snelheidsverhoging en vervangen deklaag Roermondseweg Haelen" van 16 oktober 2012, beide opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs en een notitie "Verkeerstelling Roermondseweg Haelen" bij de rechtbank heeft overgelegd.
1.1. Dit betoog kan niet leiden tot het ermee door [appellant] beoogde doel. De door [appellant] bedoelde stukken die het college bij de rechtbank heeft overgelegd zijn niet ten grondslag gelegd aan het besluit van 30 mei 2012. In het aangevoerde kan reeds daarom geen grond worden gevonden voor het oordeel dat dit besluit onrechtmatig is.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door Goudappel Coffeng uitgevoerde akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de notities "Reconstructie Roermondseweg - Akoestisch onderzoek" van 1 maart 2012 en het aanvullend onderzoek als neergelegd in de gelijknamige notitie van Goudappel Coffeng van 29 mei 2012 (hierna tezamen en in enkelvoud: de notitie), zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Hij voert daartoe aan dat het aanvullend onderzoek dat is neergelegd in de notitie van Goudappel Cofffeng van 29 mei 2012 niet ter inzage heeft gelegen. Verder voert hij aan dat er in de notitie is uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit, nu volgens een aan hem toegezonden brief van het college de gemeten verkeersintensiteit niet 5.300 maar 5.750 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) is en hij op grond van een eigen verkeerstelling tot de conclusie komt dat de verkeersintensiteit 6401 mvt/etm bedraagt. Voorts voert hij aan dat in de notities "Rapport geluidmeting op de Roermondseweg in Haelen" en "Notitie snelheidsverhoging en vervangen deklaag Roermondseweg Haelen", beide opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs, ten onrechte geen geluidmetingen op de gevel van zijn woning op de [locatie] zijn verricht op een hoogte van ongeveer 1,5 m en een hoogte die correspondeert met de hoogte van de bovenverdieping. Verder voert hij aan dat in de notitie geen rekening is gehouden met de verkeerstoename die ontstaat ten gevolge van de verbreding van de Roermondseweg en de toekomstige planologische ontwikkelingen zoals de aansluiting van de Roermondseweg op de Napoleonsweg, het bouwen van appartementen op de plek van het oude gemeentehuis in het dorp Haelen, het aansluiten van een industrieterrein op de Roermondseweg en het afsluiten van de afrit N280 Horn. Voorts voert hij aan dat in de notitie niet wordt onderkend dat de maximale toegestane normwaarde op de gevel van zijn woning 48 dB(A) bedraagt en in de notitie onvoldoende is onderbouwd dat de overschrijding van deze norm door het aanbrengen van geluidreducerend asfalt ongedaan kan worden gemaakt. Indien het asfalt vies of ouder wordt verliest het zijn geluidreducerende eigenschappen, aldus [appellant]. Hij verwijst ter onderbouwing van dit betoog naar een brochure van KWS, de fabrikant van het geluidwerend asfalt ZSA. Verder is volgens [appellant] op de Roermondseweg ter hoogte van zijn woning nog steeds geen geluidreducerend asfalt aangebracht.
3.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;
Ingevolge artikel 1b, zesde lid, aanhef en onder a, wordt in afwijking van artikel 1 onder een wijziging op of aan een weg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan een wijziging die slechts bestaat uit een snelheidsverlaging.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, wordt bij het voorbereiden van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 76a, vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, wordt vanwege de wegaanlegger binnen de zone een akoestisch onderzoek van de in artikel 77 omschreven strekking ingesteld.
Ingevolge het tweede lid worden de resultaten van het ingestelde onderzoek door de wegaanlegger aan burgemeester en wethouders overgelegd tezamen met een beschrijving van de maatregelen die naar zijn oordeel nodig zijn voor het in artikel 81, eerste lid, omschreven doel.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, nemen burgemeester en wethouders binnen drie maanden nadat de resultaten van het in artikel 80 bedoelde onderzoek zijn verkregen, een besluit, bepalende welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidsbelasting die de weg na zijn aanleg binnen de zone zal veroorzaken, de waarden die ingevolge de artikelen 82, 83 en 85 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, 48 dB.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, is, behoudens het tweede en derde lid, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.
Ingevolge het derde lid, geldt, ingeval de weg op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd was en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren, de heersende waarde.
3.2. Het betoog van [appellant] dat het aanvullend onderzoek als neergelegd in de notitie van Goudappel Cofffeng van 29 mei 2012 niet ter inzage is gelegd, kan niet leiden tot het door hem ermee beoogde doel. In een notitie van Goudappel Coffeng "Rapportages akoestisch onderzoek Reconstructie Roermondseweg" van 29 mei 2012 (hierna: de notitie Rapportages) waarin de verschillen tussen de notities van 1 maart 2012 en 29 mei 2012 zijn vermeld, staat dat in het aanvullend onderzoek van 29 mei 2012 ten opzichte van het onderzoek van 1 maart 2012 de op de Roermondseweg geprojecteerde geluidszone als bedoeld in de Wet geluidhinder aan de uiteinden is verlengd. Hiermee is een groter gebied beschouwd en zijn enkele woningen aan het onderzoek toegevoegd. Verder is volgens de notitie Rapportages in het aanvullend onderzoek het aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer verdeeld over de dag-, avond- en nachtperiode terwijl in het onderzoek van 1 maart 2012 is uitgegaan van een vast percentage middelzwaar en zwaar vrachtverkeer over het etmaal. Volgens de notitie Rapportages is de conclusie van het onderzoek van 1 maart 2012 ongewijzigd gebleven. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat door de notitie van 29 mei 2012 de motivering van het besluit van 30 mei 2012 wezenlijk is gewijzigd, heeft de rechtbank in de omstandigheid dat de notitie van 29 mei 2012 niet ter inzage is gelegd, terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 30 mei 2012 voor vernietiging in aanmerking komt.
3.3. Verder is bij het uitvoeren van het in de notitie neergelegde akoestisch onderzoek gebruik gemaakt van de resultaten van in april 2010 en mei 2011 gehouden verkeerstellingen op de Roermondseweg.
Op grond van deze tellingen is geconcludeerd dat op een gemiddelde weekdag 5300 en op een gemiddelde werkdag 5750 motorvoertuigen per etmaal over de Roermondseweg rijden. De stelling van [appellant] dat per etmaal 6401 motorvoertuigen gebruik maken van de Roermondseweg, leidt niet tot het oordeel dat deze tellingen onzorgvuldig zijn uitgevoerd, reeds nu deze stelling door het overleggen van een notitie met handgeschreven berekeningen zonder toelichting, onvoldoende is onderbouwd. Bij de uitvoering van het akoestisch onderzoek is uitgegaan van het gemiddeld aantal motovoertuigen dat op de Roermondseweg rijdt op een weekdag. In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college hiervan niet had mogen uitgaan.
3.4. Voorts faalt het betoog van [appellant] dat in het akoestisch onderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in de notities "Rapport geluidmeting op de Roermondseweg in Haelen" en "Notitie snelheidsverhoging en vervangen deklaag Roermondseweg Haelen" ten onrechte geen geluidmetingen op de gevel van zijn woning zijn verricht op ongeveer 1,5 m hoogte en een hoogte die correspondeert met de hoogte van de bovenverdieping. Deze notities zijn niet ten grondslag gelegd aan het besluit van 30 mei 2012.
3.5. Ook betoogt [appellant] tevergeefs dat in de notitie geen rekening is gehouden met een beoogde verbreding van de Roermondseweg. Volgens de stukken zal de Roermondseweg niet worden verbreed. Dit betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
3.6. Voorts faalt het betoog van [appellant] dat bij het uitvoeren van het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de verkeerstoename die ontstaat ten gevolge van toekomstige planologische ontwikkelingen. In de notitie is rekening gehouden met een autonome groei van autoverkeer van 1% per jaar. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met deze toename voldoende wordt rekening gehouden met de te verwachten planologische ontwikkelingen.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens de stukken ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet bekend was op welke wijze knelpunten op de N280 zouden worden aangepakt, nu daarover door het bevoegd gezag nog geen besluiten waren genomen en het college zich onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat de maatregelen die met deze besluiten zullen worden genomen zullen zijn gericht op het verbeteren van de bereikbaarheid van bedrijventerrein Haelen, maar ook op het terugdringen van sluipverkeer op de omringende wegen als de Roermondseweg.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de kern van het dorp Haelen niet kon worden geanticipeerd, aangezien deze ontwikkelingen ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende concreet waren. Het college heeft eveneens aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkelingen niet noodzakelijkerwijs zullen leiden tot een verkeerstoename op de Roermondseweg.
Ook wordt in aanmerking genomen dat op grond van een in opdracht van de Ontwikkelingsmaatschappij Midden Limburg uitgevoerd onderzoek is geconcludeerd dat in verband met de ontwikkeling van het industrieterrein Zevenellen het gemiddeld aantal motorvoertuigen dat gebruikt maakt van de Roermondseweg zou kunnen uitkomen op ten hoogste 5520 per weekdag. In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat dit aantal zodanig hoog is dat het college bij het besluit van 30 mei 2012 niet heeft mogen uitgaan van een autonome groei van autoverkeer op de Roermondseweg van 1% per jaar.
3.7. [appellant] betoogt tevergeefs dat er in de notitie ten onrechte niet van wordt uitgegaan dat de maximale toegestane normwaarde op de gevel van zijn woning 48 dB(A) bedraagt. Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Wgh is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van de aan de Roermondseweg gelegen woningen gelijk aan de heersende waarde, aangezien deze weg op 1 januari 2007 aanwezig was, niet gebleken is dat een eerdere hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB(A), en de heersende waarde hoger is dan 48 dB(A). Niet in geschil is dat de heersende waarde op de gevel van de woning van [appellant], ongeveer 60 dB(A) bedraagt. Gelet hierop is er in de notitie terecht van uitgegaan dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van de woning van [appellant], ongeveer 60 dB(A) bedraagt.
3.8. Evenzeer faalt het betoog van [appellant] dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de overschrijding van deze norm door de toepassing van geluidreducerend asfalt ongedaan kan worden gemaakt.
Volgens de notitie zal door de wijziging van de maximumsnelheid de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] met ongeveer 5 dB(A) toenemen. Dit betekent dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd en dat zich derhalve een reconstructie van de Roermondseweg voordoet als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Naar aanleiding van de in de notitie neergelegde onderzoeksresultaten heeft het college besloten dat voor de Roermondseweg asfalttype ZSA-SD moet worden gebruikt om de verhoging van de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Roermondseweg door de verhoging van de maximum snelheid teniet te doen. Het heeft aan dit besluit de resultaten van de notitie en de door M+P raadgevende ingenieurs BV uitgevoerde onderzoeken als neergelegd in de rapporten "Bepaling van de wegdekcorrectie van ZSA-SD voor zware motorvoertuigen" en "Bepaling van de wegdekcorrectie van ZSA-SD voor lichte motorvoertuigen" van 31 maart 2011 ten grondslag gelegd. In de notitie staat dat door het gebruik van dit asfalttype een geluidreductie kan worden bereikt van ongeveer 5,6 dB(A) bij een snelheid van 50 tot 80 km/uur. In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de notitie en de rapporten zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Dat in een brochure van KWS, de fabrikant van het geluidwerend asfalt ZSA, is vermeld dat de gemiddelde teruggang van de geluidreductie ongeveer 0,5 dB(A) per jaar bedraagt, leidt niet tot een ander oordeel.
Volgens de notitie is het akoestisch onderzoek uitgevoerd met behulp van Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het RMV). Het college heeft zich onvoldoende weersproken op het standpunt gesteld dat in dat rekenmodel rekening is gehouden met een slijtage van het wegdek. Steun voor dit standpunt kan worden gevonden in de uitspraken van de Afdeling van 6 oktober 2010 in zaak nr. 200904339/1/R2 en 28 november 2012 in zaak nr. 201108191/1/R4 waarin de Afdeling heeft overwogen dat in het RMV rekening is gehouden met slijtage van het wegdek.
Verder kan de omstandigheid dat het asfalt vies kan worden evenmin leiden tot een ander oordeel. In voormelde brochure staat dat de textuur van het ZSA asfalt een kleine vervuilingsgevoeligheid kent, het vervuilde oppervlak zich snel door het verkeer laat wegrijden en het slechts bij overmatige vervuiling is aan te bevelen het asfalt extra te reinigen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Roermondseweg te kampen heeft met zo’n overmatige bevuiling.
Tenslotte kan in de omstandigheid dat volgens [appellant] voor zijn woning nog steeds geen geluidreducerend asfalt is aangebracht ook niet leiden tot het oordeel dat de notitie en de rapporten zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, reeds omdat in deze procedure de rechtmatigheid van de uitvoering van het bestreden besluit niet wordt beoordeeld.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de overschrijding van de hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van de woning van [appellant] door het aanbrengen van geluidreducerend asfalt ongedaan kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat voordat het bestreden besluit kon worden genomen eerst een ontheffing van de grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder had moeten worden verkregen.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid het in het verkeersbesluit vermelde gedeelte van de Roermondseweg heeft kunnen aanwijzen als voorrangsweg met een maximumsnelheid van 80 km per uur. Hij voert daartoe aan dat de breedte van de Roermondseweg niet voldoet aan de richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) die gelden voor een gebiedsontsluitingsweg, het provinciale beleid als neergelegd in de notitie Limburgse Uitgangspunten Weginrichting van 2008 (hierna: de LUW) aan het nemen van het verkeersbesluit in de weg staat en het effect van de bij besluit van 11 september 2006 ingevoerde snelheidsbeperkende maatregelen ten aanzien van de verkeersveiligheid en het woongenot nog onvoldoende is gebleken. Verder voert hij aan dat de situatie op de Roermondseweg zeer gevaarlijk is en ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar verkeersveiligheid in de huidige en in de plansituatie. Voorts voert hij aan dat de maatregelen uit het verkeersbesluit slechts betrekking hebben op een klein gedeelte van de Roermondseweg hetgeen de eenduidigheid van snelheidsregimes niet ten goede komt.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209693/1/A3) komt aan een college van burgemeester en wethouders bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan dat college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat dat college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
4.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de breedte van de Roermondseweg niet voldoet aan de richtlijnen van het CROW die gelden voor een gebiedsontsluitingsweg. Niet in geschil is dat die richtlijnen zijn verwerkt in het provinciale beleid als neergelegd in de LUW. Hierin staat dat een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom een verhardingsbreedte moet hebben van 6,00 tot 7,20 m. Blijkens de stukken heeft de Roermondseweg een verhardingsbreedte van ongeveer 6,50 m. Gelet daarop voldoet de Roermondseweg voor wat betreft de breedte aan de LUW en daarmee aan de richtlijnen van het CROW.
4.3. Verder faalt het betoog van [appellant] dat het beleid als neergelegd in de LUW aan het nemen van het verkeersbesluit in de weg staat. In de LUW is vermeld dat een gebiedsontsluitingsweg vrij liggende fietspaden moet hebben, het aantal erfaansluitingen per km ten hoogste vijf mag bedragen en landbouwvoertuigen en vrachtwagens op de hoofdrijbaan mogen rijden. De Roermondseweg heeft vrij liggende fietspaden, heeft per km gemiddeld 3,5 erfaansluitingen en is toegankelijk voor landbouwvoertuigen en vrachtwagens. In zoverre voldoet de Roermondseweg derhalve aan de LUW. In de LUW staat dat uiteindelijk de gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom overeenkomstig het eindbeeld van Duurzaam Veilig moeten zijn ingericht. Buiten de hiervoor vermelde eigenschappen moet daarvoor een parallelle voorziening voor de ontsluiting van de erven zorgen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van zo’n parallelle voorziening voor de Roermondseweg niet haalbaar is. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het college heeft te kennen gegeven dat de functie van gebiedsontsluitingsweg tijdelijk van aard is, nu het college blijft zoeken naar een volwaardig alternatief om die functie te kunnen overnemen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het beleid als neergelegd in de LUW aan het nemen van het verkeersbesluit in de weg staat.
4.4. Voorts faalt het betoog van [appellant] dat het effect van de bij besluit van 11 september 2006 genomen snelheidsbeperkende maatregelen ten aanzien van de verkeersveiligheid en het woongenot nog onvoldoende is gebleken. Volgens het besluit van 30 mei 2012 is in de vijf jaren die sinds het nemen van het besluit van 11 september 2006 zijn verstreken niet gebleken dat het gemiddeld aantal weggebruikers op de Roermondseweg is afgenomen door de destijds genomen snelheidsbeperkende maatregelen. Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die verkeersmaatregelen niet aan hun doel hebben beantwoord en de Roermondseweg door dit hoge aantal weggebruikers niet het karakter heeft van een erfontsluitingsweg, maar van een gebiedsontsluitingsweg met een daarbij passende maximumsnelheid van 80 km/uur.
4.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de situatie op de Roermondseweg zeer gevaarlijk is en ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar verkeersveiligheid in de huidige en in de plansituatie.
Het college heeft onderzocht hoeveel verkeersongevallen tussen 2001 en 2010 hebben plaatsgevonden op het wegvak waar het snelheidsregime wordt veranderd. Volgens de registratie van verkeersongevallen zijn er in die periode zeven ongevallen geweest. Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat uit deze registraties niet valt af te leiden dat de ongevallen het gevolg zijn van een ter plaatse gevaarlijke situatie. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de gevolgen van het verkeersbesluit voor de verkeersveiligheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersveiligheid door het nemen van het verkeersbesluit zodanig zal verslechteren dat het college dat besluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen zonder aanvullend onderzoek te doen. Dat het college in het besluit van 11 september 2006 heeft overwogen dat de verlaging van de maximumsnelheid op de Roermondseweg tot doel heeft de intensiteit van de weg te verlagen, waardoor de veiligheid op de weg wordt verhoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit die overweging van het college kan niet worden afgeleid dat als deze snelheidsverlaging niet plaatsvindt er volgens het college sprake zou zijn van een onveilige situatie.
Verder leidt de omstandigheid dat het college [appellant] bij brief van 12 oktober 2012 heeft verzocht om de groenstrook op het perceel te snoeien om het zicht en de veiligheid van overstekende fietsers te verbeteren evenmin tot het oordeel dat het college het verkeersbesluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen zonder aanvullend onderzoek te doen.
4.6. Tenslotte faalt ook het betoog van [appellant] dat de maatregelen uit het verkeersbesluit slechts betrekking hebben op een klein gedeelte van de Roermondseweg hetgeen de eenduidigheid van snelheidsregimes niet ten goede komt. In het door de raad van de gemeente Leudal op 5 oktober 2010 vastgestelde verkeersbeleidsplan is de hele Roermondseweg aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Na het nemen van het bestreden besluit geldt voor de gehele weg een maximumsnelheid van 80 km/uur. Met de stelling dat voor de overige wegen die uitkomen op de Roermondseweg een maximum snelheid geldt van 60 km/uur heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de in het verkeersbesluit genomen maatregelen de eenduidigheid in weginrichting en de verkeersveiligheid van de Roermondseweg niet ten goede komen, nu die maximumsnelheid van 60 km/uur niet geldt voor de Roermondseweg.
4.7. Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid het in het verkeersbesluit vermelde gedeelte van de Roermondseweg heeft kunnen aanwijzen als voorrangsweg met een maximumsnelheid van 80 km per uur.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
543.