202502472/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 9 april 2025 in zaken nrs. 202406985/1/A2, 202500574/1/A2 en 202500574/2/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 9 april 2025 in zaken nrs. 202406985/1/A2, 202500574/1/A2 en 202500574/2/A2, ECLI:NL:RVS:2025:1534, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling met toepassing van artikel 8:86 van de Awb de beroepen van [verzoeker] tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 28 november 2023 verwezen naar het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: het college), ter behandeling als administratief beroep. [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft desgevraagd een nader stuk ingediend en ook uit eigen beweging nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 27 mei 2025, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet kan worden gebruikt om het geschil, waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten, die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en daarmee het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
1.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd komt neer op een heropening van het debat, omdat hij het niet eens is met de uitspraak van 9 april 2025. Zoals onder 1.1 is overwogen, kan dat niet leiden tot herziening van de uitspraak. Ook de omstandigheid dat de voorzieningenrechter niet de getuige heeft opgeroepen die volgens [verzoeker] cruciaal is voor de inhoudelijke beoordeling van zijn zaak, is geen omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
De Afdeling voegt hieraan toe dat het ook geen zin heeft om hierna nog een keer om herziening te vragen, als dat verzoek feitelijk neerkomt op een heropening van het debat en daaraan geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 Awb ten grondslag worden gelegd. In dat geval zal een nieuw verzoek van [verzoeker] om herziening van de uitspraak van 9 april 2025 of van deze uitspraak niet in behandeling worden genomen.
2. Het verzoek wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten en dus ook niet van het griffierecht, zoals [verzoeker] heeft gevraagd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
488