ECLI:NL:RVS:2025:3060
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 21 januari 2025 de aanvraag afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Janssen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De minister heeft in reactie op het hoger beroep een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een taalanalyse geen wezenlijke bijdrage kan leveren aan het vaststellen van de herkomst en nationaliteit van de appellant. De minister heeft terecht opgemerkt dat dialectverschillen binnen het Tigrinya niet automatisch impliceren dat een taalanalyse zinvol is. Voordat een taalanalyse tot betrouwbare resultaten kan leiden, moet er eerst onderzocht worden of er sprake is van een taalonderscheid dat samenvalt met de relevante staatkundige grenzen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen eenduidig beeld bestaat van dialectkenmerken die iemand binnen of buiten de grenzen van Eritrea kunnen plaatsen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.