ECLI:NL:RVS:2025:2912

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
202501370/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van appellant door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 maart 2025. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin, had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de minister van Asiel en Migratie niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die appellant had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 2.721,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd.

Uitspraak

202501370/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 maart 2025 in zaak nr. NL25.7228 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin, advocaat in Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat appellant in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Appellant klaagt in de tweede grief terecht dat de rechtbank de minister ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft een gebrek aangenomen en heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb had de rechtbank de minister moeten veroordelen tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De grief slaagt.
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank de minister niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 maart 2025 in zaak nr. NL25.7228, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025
918-1086