ECLI:NL:RBDHA:2025:3868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 februari 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de minister aanvullende informatie verstrekt, waarop eiser heeft gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hij stelt dat hij niet de volledige informatiefolder heeft ontvangen, die in begrijpelijke taal de redenen van bewaring en de rechtsmiddelen moet bevatten. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gehele folder is uitgereikt, maar erkent dat er gebreken zijn in de formulering van de informatiefolder. Desondanks oordeelt de rechtbank dat deze gebreken niet leiden tot een gegrond beroep, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat de maatregel niet in strijd is met artikel 10 van de Opvangrichtlijn. Eiser heeft niet aangetoond dat de voorwaarden voor bewaring niet worden nageleefd in het detentiecentrum. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft na de zitting nog aanvullende informatie toegezonden waarop namens eiser op 27 februari 2025 is gereageerd. Daarna is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Aan eiser moet namelijk een schriftelijke informatiefolder worden uitgereikt, waarin onder andere een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden is opgenomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze informatiefolder in begrijpelijke taal moet zijn opgesteld en dat deze informatie moet bevatten over de redenen van bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en de mogelijkheid tot gratis rechtsbijstand. [1] Eiser voert aan dat hij niet de volledige informatiefolder heeft gekregen, maar alleen een kruisjesformulier met de redenen waarom hij in bewaring is gesteld. De aan hem overhandigde informatiefolder bevat geen informatie over het instellen van een rechtsmiddel en de mogelijkheid tot gratis rechtsbijstand. De informatiefolder voldoet dus niet aan de gestelde eisen van artikel 5.3 van het Vb 2000. Daarnaast heeft eiser de gedeeltelijk uitgereikte informatiefolder laten vertalen. Eiser voert aan dat de formulering van de lichte grond 4a onduidelijk is in de informatiefolder. Daar staat vermeld: ‘U hebt zich niet aan uw verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 4 van de Vreemdelingenwet gehouden. Deze verplichtingen worden u opgelegd bij het betreden van Nederland, en blijven gelden gedurende uw verblijf in Nederland.’ Voor eiser is onduidelijk om welke verplichtingen het gaat. Daarnaast voert eiser aan de formulering van zware grond 3c onjuist is. In de vertaling staat ‘U heeft Nederland niet verlaten, ondanks dat u daartoe verplicht was’. Eiser is naar Zwitserland gegaan en heeft Nederland dan ook verlaten. Uit de informatiefolder blijkt volgens eiser niet duidelijk dat dit om Europa gaat waardoor deze formulering onjuist is. Deze gebreken zorgen ervoor dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Eiser stelt dat er geen ruimte is om deze gebreken met een belangenafweging te passeren. De minister heeft namelijk een termijn van zes maanden gekregen om de werkwijze in overeenstemming te brengen met artikel 5.3 van het Vb 2000. [2] Deze termijn is inmiddels verstreken.
Is aannemelijk dat de gehele folder is uitgereikt?
2. In het digitale dossier bevindt zich een scan van de uitgereikte folder in het Arabisch. Dat betreft slechts de eerste pagina en de gemachtigde van eiser betoogt dat niet duidelijk is of ook de tweede pagina is uitgereikt. De minister heeft na de zitting nog toegelicht dat de folders digitaal beschikbaar zijn en bij het opleggen van de maatregel ook worden uitgeprint en overhandigd. De folder kan eenzijdig of tweezijdig worden uitgeprint.
2.1.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de gehele folder is geprint en uitgereikt. Het is immers niet aannemelijk dat slechts een deel zou zijn uitgereikt en eiser heeft op de zitting ook verklaard dat hij meerdere stukken in het Arabisch heeft ontvangen. Kennelijk is het aangekruiste formulier daarna weer ingescand en digitaal in het dossier gevoegd. Waarschijnlijk is daarbij nagelaten ook de laatste pagina te scannen. Naar het oordeel van de rechtbank is dus aannemelijk dat de gehele folder is uitgereikt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, als dat niet zou zijn gebeurd en er in sprake zou zijn van een gebrekkige uitreiking van die folder, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd, om dezelfde redenen als hierna onder 3.2 worden genoemd.
Bevat de Arabische vertaling van de folder gebreken?
3. De rechtbank stelt voorop dat de minister de overgelegde vertaling van de Arabische versie van de informatiefolder niet heeft betwist. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de lichte grond 4a onvoldoende duidelijk is. Uit de tweede zin blijkt dat het gaat om de verplichtingen die gelden bij binnenkomst en tijdens verblijf in Nederland. Dit acht de rechtbank voldoende duidelijk en het kan niet worden verlangd dat alle verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Vb 2000 in de informatiefolder worden opgesomd en aangekruist. Bovendien is deze grond wel voldoende toegelicht in de maatregel van bewaring zelf, waardoor eiser op de hoogte was van de verplichtingen die op hem rusten.
3.1.
De rechtbank is het wel met eiser eens dat de informatiefolder niet helemaal juist is geformuleerd ten aanzien van de formulering van zware grond 3c. De formulering ‘U heeft Nederland niet verlaten, ondanks dat u daartoe verplicht was’ klopt niet omdat bedoeld wordt dat eiser niet alleen Nederland moest verlaten maar ook het grondgebied van een aantal andere Europese landen. De rechtbank begrijpt dat deze zin terugverwijst naar artikel 5.1b, derde lid onder c van het Vb 2000, waar ook alleen wordt gesproken van Nederland. In maatregelen van bewaring wordt echter standaard opgenomen dat het gaat om de ‘plicht om Nederland/Europa te verlaten’, waarmee dit wordt verduidelijkt en gecorrigeerd. Die correctie zou ook in de informatiefolder moeten worden opgenomen omdat de tekst nu tot vragen kan leiden als iemand, zoals eiser, wél Nederland heeft verlaten maar niet het grondgebied van de andere Europese landen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de minister om de folder op deze onderdelen aan te passen.
3.2.
Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, want er bestaat aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog van eiser dat dit gebrek niet gepasseerd mag worden, volgt de rechtbank dus niet. Weliswaar heeft de Afdeling een termijn van zes maanden gesteld om een folder op te stellen, maar dat is gebeurd. De enkele omstandigheid dat die nog niet op alle punten juist is, maakt niet dat de rechtbank geen belangenafweging kan verrichten. In dit geval is eiser niet in zijn belangen geschaad. Eiser was door de informatiefolder namelijk wel op de hoogte van de redenen van inbewaringstelling. Verder had eiser een advocaat en heeft hij beroep ingesteld.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4.1.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, als ook de motivering daarvan, niet bestreden. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Uit de gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Is de maatregel van bewaring onrechtmatig vanwege strijd met artikel 10 van de Opvangrichtlijn?
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat hij in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn niet verblijft in een accommodatie waar asielzoekers gescheiden worden van andere vreemdelingen die geen asielverzoek hebben ingediend.
5.1.
Artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt dat verzoekers om internationale bescherming die in bewaring zitten in de regel afgescheiden dienen te worden van andere onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Eiser wijst terecht op het feit dat van een dergelijke scheiding in het Detentiecentrum Rotterdam geen sprake is. De rechtbank overweegt echter dat uit dit artikel ook volgt dat wanneer deze scheiding niet mogelijk is, de voorwaarden met betrekking tot bewaring van de Opvangrichtlijn moeten worden toegepast. Eiser heeft niet onderbouwd dat in het Detentiecentrum Rotterdam niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zodat van strijd met de Opvangrichtlijn geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
Dient de bewaring te worden opgeheven vanwege eisers medische situatie?
6. Voor zover eiser aanvoert dat hij ziek is en hem de nodige medische behandeling wordt onthouden in het detentiecentrum, is de rechtbank van oordeel dat eiser een klacht kan indienen bij het detentiecentrum als hij van mening is dat hij niet de juiste medische behandeling ontvangt. Dat kan in deze procedure over de rechtmatigheid van de bewaring niet aan de orde komen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 3.1.
2.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 5.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.