ECLI:NL:RVS:2025:2880
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 december 2024 een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel van de minister van Asiel en Migratie ongegrond heeft verklaard. De minister had op 24 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan appellant. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken over de detentieomstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de grensdetentie onrechtmatig te achten. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.