ECLI:NL:RVS:2025:2844

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202300248/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van twijfel aan identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap. Het verzoek was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 januari 2021, omdat er twijfels bestonden over de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Hij stelt van Palestijnse afkomst te zijn en geboren te zijn op [geboortedatum 1] 1981 in Rafah, maar de staatssecretaris baseerde zijn afwijzing op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin een andere geboortedatum werd genoemd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 14 mei 2025 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.K. Jap-A-Joe, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. W. Epema. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de identiteit van [appellant], omdat hij geen gelegaliseerde geboorteakte of geldig paspoort had overgelegd. De rechtbank had ook geoordeeld dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn beroep op bewijsnood te onderbouwen. De Afdeling bevestigde dat de staatssecretaris hoge eisen mag stellen aan de onderbouwing van de identiteit en nationaliteit van verzoekers, vooral in het geval van het verlenen van het Nederlanderschap.

De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris het verzoek terecht had afgewezen en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300248/1/V6.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2022 in zaak nr. 22/1382 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W. Epema, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] stelt van Palestijnse afkomst te zijn en geboren te zijn op [geboortedatum 1] 1981 in Rafah in de Gazastrook. In 1997 is hij naar Nederland gekomen. In 2007 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (hierna: Ranov). De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op een individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 16 maart 1999 (hierna: het individueel ambtsbericht). In dit ambtsbericht staat dat [appellant] is geboren op [geboortedatum 2] 1973 en niet op de door hem opgegeven geboortedatum van [geboortedatum 1] 1981.
2.       [appellant] heeft bij de indiening van het verzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig paspoort overgelegd. De staatssecretaris heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant] op bewijsnood niet slaagt, omdat [appellant] dit beroep onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd. De verklaring van de Palestijnse missie in Den Haag van 19 december 2006 die [appellant] heeft overgelegd, is ouder dan zes maanden en niet gelegaliseerd. [appellant] heeft volgens de staatssecretaris niet met andere documenten aannemelijk gemaakt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een geldige geboorteakte of paspoort.
3.       Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. Het individueel ambtsbericht leidt namelijk tot gerede twijfel aan de nationaliteit en identiteit van [appellant]. Vanwege deze twijfel is [appellant] niet vrijgesteld van het vereiste om een paspoort en een geboorteakte over te leggen op grond van het begunstigende beleid voor Ranov-vergunninghouders per 1 november 2021. [appellant] heeft in beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de informatie uit het individueel ambtsbericht niet klopt en heeft geen identificerende documenten overgelegd. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn beroep op bewijsnood onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris daarbij mogen betrekken dat de verklaring van de Palestijnse missie van 19 december 2006 niet is gelegaliseerd en ouder is dan zes maanden. De twee e-mails aan de Israëlische ambassade van 21 februari 2019 en 26 april 2019 en het antwoord van 3 mei 2019 dat Palestijnen zich moeten wenden tot de Palestijnse Autoriteit, duiden er niet op dat [appellant] in bewijsnood verkeert. Daarom heeft [appellant] niet al het mogelijke gedaan om in het bezit te komen van stukken ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en beoordeling
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris volgt dat hij niet is vrijgesteld van het vereiste om een paspoort en een geboorteakte over te leggen. [appellant] voert aan dat de informatie in het individueel ambtsbericht onjuist is en dat de staatssecretaris daarom ten onrechte twijfelt aan zijn identiteit en nationaliteit.
5.1.    Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de RWN), paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, is met ingang van 1 november 2021 de verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van het overleggen van een paspoort en een geboorteakte. Volgens paragraaf 3.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden vormen voor afwijzing, ook als de verzoeker is vrijgesteld van het documentvereiste. Uit de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 7 juli 2021 volgt namelijk dat, afgezien van het documentvereiste, de overige naturalisatievereisten onverminderd blijven gelden, waaronder de bestaande regel dat, indien de staatssecretaris twijfelt aan de gestelde nationaliteit, hij het verzoek afwijst (Kamerstukken II, 2020/21, 19 637, nr. 2757, blz. 6 en 7). Het is aan de verzoeker om deze twijfel weg te nemen, bijvoorbeeld door een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen.
5.2.    Volgens [appellant] is het individueel ambtsbericht onjuist, omdat hij een andere geboortedatum heeft dan daarin is vermeld. Hij stelt dat sprake moet zijn van een persoonsverwisseling. Hij voert echter niet aan dat de overige informatie in het individueel ambtsbericht, zoals het adres waar hij heeft gewoond, onjuist is. Hij heeft zijn stelling bovendien niet met stukken onderbouwd. Omdat hij daarmee de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris [appellant] terecht niet heeft vrijgesteld van het vereiste een paspoort en een geboorteakte over te leggen.
5.3.    De hogerberoepsgrond slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt daarnaast dat hij in bewijsnood verkeert. Hij onderbouwt zijn standpunt door te verwijzen naar de verklaring van de Palestijnse missie van 19 december 2006, zijn e-mails aan de Israëlische ambassade van 21 februari 2019 en 26 april 2019 en het antwoord daarop van de ambassade van 3 mei 2019. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft hij daarmee wel al het mogelijke gedaan om in het bezit te komen van stukken ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, aldus [appellant]. De Israëlische ambassade heeft hem namelijk verwezen naar de Palestijnse Autoriteit en het is volgens [appellant] een feit van algemene bekendheid dat de Palestijnse Autoriteit op geen enkele wijze toegang heeft tot instellingen in de Gazastrook, zoals de burgerlijke stand.
6.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597, onder 6.2) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, dit moet aantonen. Het gaat er hierbij om dat de verzoeker alles heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk is om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
6.2.    De Afdeling overweegt, net als de rechtbank, dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn beroep op bewijsnood onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Zoals de rechtbank terecht in aanmerking heeft genomen, is de verklaring van 19 december 2006 niet gelegaliseerd. Bovendien volgt uit de verklaring niet dat [appellant] geen paspoort of geboorteakte kan verkrijgen.
[appellant] heeft zich weliswaar tot de Israëlische ambassade gewend, maar de ambassade heeft hem verwezen naar de Palestijnse Autoriteit. [appellant] heeft vervolgens geen contact opgenomen met de Palestijnse Autoriteit of aangetoond dat dit voor hem niet mogelijk was. Op de zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris daarnaast toegelicht dat [appellant] zich als Palestijnse vluchteling ook tot organisaties zoals de UNRWA had kunnen wenden voor identificerende documenten. [appellant] heeft niet aangevoerd dat dit voor hem geen optie was. Omdat [appellant] ook niet met andere bewijsstukken heeft aangetoond wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten, heeft [appellant] niet alles gedaan wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk was.
6.3.    De hogerberoepsgrond slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt in hoger beroep ten slotte dat het onevenredig is dat de staatssecretaris het verzoek heeft afgewezen, omdat hij al 28 jaar in Nederland verblijft. De Afdeling is echter van oordeel dat dit niet een bijzondere omstandigheid is die maakt dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De Afdeling betrekt daarbij dat de verlening van het Nederlanderschap een zaak is van groot gewicht, waardoor de staatssecretaris hoge eisen mag stellen aan het onderbouwen van de gestelde identiteit en nationaliteit van een verzoeker. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3326, onder 7.3.
8.       De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9.       Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.E. de Ruijter, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Ruijter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
887-1144
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Toelichting bij artikel 7
Paragraaf 3.5
[…]
Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED), een leeftijdsonderzoek of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan er gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de verzoeker, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
[…]
Paragraaf 3.5.5
[…]
Verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen
Geboorteakte en paspoort
Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht vrijgesteld van:
•       het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en
•       het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.
Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de verzoeker sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.
[…]