ECLI:NL:RVS:2025:2803

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
202502472/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. J.C.A. de Poorter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 2 juni 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraad mr. J.C.A. de Poorter, die betrokken was bij de behandeling van een eerdere zaak. Verzoeker stelde dat de staatsraad tijdens de zitting op 27 mei 2025 de indruk wekte vooringenomen en partijdig te zijn. Hij voerde aan dat de staatsraad weigerde in te gaan op fouten in een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en dat de betrokkenheid van de griffier bij zowel de eerdere uitspraak als de huidige zaak een schending van de onpartijdigheid zou impliceren. Verzoeker was ook bezorgd over de termijn waarbinnen de uitspraak zou worden gedaan, wat volgens hem een bewijs van oneerlijkheid was. De staatsraad heeft schriftelijk gereageerd op de wrakingsgronden en uitgelegd dat de toetsing in de herzieningsprocedure beperkt is tot feiten of omstandigheden die niet eerder zijn aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het wrakingsverzoek behandeld op 19 juni 2025, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de staatsraad niet. De Afdeling concludeerde dat er geen gronden waren voor de wraking en wees het verzoek af. De beslissing werd op 23 juni 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202502472/2/A2.
Datum beslissing: 23 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 2 juni 2025, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J.C.A. de Poorter (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 202502472/1/A2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 19 juni 2025 waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.       [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad bij de behandeling van zijn zaak op de zitting van 27 mei 2025 bij hem de indruk heeft gewekt vooringenomen en partijdig te zijn. Hierover heeft hij aangevoerd dat de staatsraad op de zitting heeft geweigerd om in te gaan op de door hem naar voren gebrachte fouten in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1534, en hij deze fouten niet wil corrigeren. Verder heeft de staatsraad geaccepteerd dat de griffier die betrokken was bij de uitspraak van 9 april 2025 nu ook een rol heeft bij deze zaak. Dat de staatsraad, in reactie op het verzoek van [verzoeker] om de uitspraak binnen twee weken te doen in verband met de klacht die hij in deze zaak wil indienen, te kennen heeft gegeven dat de kans groot is dat de uitspraak na de termijn van zes weken zou worden gedaan, is volgens [verzoeker] een extra bewijs van oneerlijkheid van de staatsraad.
3.       De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven waarin hij is ingegaan op de door [verzoeker] naar voren gebrachte wrakingsgronden. De staatsraad heeft uiteengezet dat hij op de zitting heeft uitgelegd wat de reikwijdte is van de rechterlijke toetsing bij de beoordeling van het verzoek om herziening van de voormelde uitspraak van 9 april 2025. De toetsing in deze herzieningsprocedure kan niet verder gaan dan de vraag of er gebleken is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Verder heeft de staatsraad uiteengezet dat hij naar aanleiding van de opmerking van [verzoeker] dat hij binnen twee weken een uitspraak wenste, heeft geantwoord dat hij dit niet kon garanderen en dat de wettelijke uitspraaktermijn zes weken is.
4.       Voor de door [verzoeker] gevraagde cassatie tegen of heropening van de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025 is geen wettelijke basis. De brief van [verzoeker] van 23 april 2025 is daarom aangemerkt als een verzoek om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025. De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling van een herzieningsverzoek uitsluitend van belang is of er feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, zijn gesteld. De procedure van artikel 8:119 is niet een normaal rechtsmiddel tegen een uitspraak, maar een bijzonder rechtsmiddel binnen strikte voorwaarden. Het moet dan gaan om nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Een verzoek om herziening kan alleen voor toewijzing in aanmerking komen, als aan alle in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria is voldaan. Dat de staatsraad op de zitting heeft uitgelegd dat zijn beoordeling in deze zaak daartoe beperkt is en hij de zaak niet kan overdoen, is dan ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad.
Dat de griffier in de door de staatsraad te behandelen herzieningszaak ook betrokken was bij de uitspraak waarvan de herziening wordt verzocht, geeft evenmin blijk van vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad. Dit is geen ongebruikelijke werkwijze van de Afdeling en betekent ook niet dat de staatsraad zich geen onafhankelijk oordeel over de zaak kan vormen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2025 blijkt verder dat de staatsraad aan het eind van de zitting te kennen heeft gegeven dat hij niet kon garanderen dat de uitspraak er binnen twee weken zou zijn en dat de staatsraad heeft gewezen op de wettelijke uitspraaktermijn van zes weken. Dat de staatsraad een mogelijk langere termijn in het vooruitzicht stelde nadat [verzoeker] had gezegd dat hij de uitspraak nodig had om een klacht in deze zaak te kunnen dienen, zoals [verzoeker] stelt, blijkt niet uit het proces-verbaal. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde op de zitting, gaat de Afdeling uit van de juistheid van wat in het proces-verbaal is vastgelegd.
5.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025
604